Klassiek in Witte Kerk Heiloo

Op deze pagina steeds voorafgaand aan een concert een interview met één van de musici.

Zo. 24 november: Zij aan Zij - een gesprek met Shuann Chai

Ik spreek met pianiste Shuann Chai, twee dagen na het concert met vioolsonates van Beethoven samen met haar man Shunske Sato in de Philharmonie Haarlem. “Dat was een fijne avond”, zegt ze. “Het is altijd een goed gevoel als je voor een publiek met enthousiaste mensen kunt spelen. We hebben vorige week een cd uitgebracht met de Beethoven-sonates. Die hadden we in drie sessies opgenomen, vorig jaar november en januari en maart van dit jaar.” Ik vroeg haar of ze blij zijn met het resultaat. “Nou, dat is aan andere mensen om te bepalen. Ik durf nog niet te luisteren, dat is nog een beetje te dichtbij voor mij, dus daar wacht ik even mee.
We hebben ook de pianotrio’s van Brahms opgenomen met cellist Hidemi Suzuki. De productie van die cd start denk ik volgend jaar. Brahms is misschien wel een andere wereld dan Beethoven, maar soms denk ik ook van niet. Het is natuurlijk muziek van later tijd, met een romantische taal qua harmonie en rubato, maar je voelt nog steeds een verbondenheid met eerdere muziek.”

Ik las dat je ook onlangs met het Dudok Kwartet speelde. Wat heb je met hen gedaan?
We speelden het pianokwintet van Brahms en een pianokwintet van de Poolse componiste Grażyna Bacewicz. Allebei fantastische werken. De spelers van het Dudok Kwartet zijn fijne collega’s en vrienden, dus het is altijd een plezier om met hen te werken. Ik speel heel graag kamermuziek. Als je zo veel fantastische collega’s hebt, moet je dat gewoon doen.

Je was negen jaar lang artistiek directeur van het Fortepiano Festival Zaandijk.
Dat was een bijzondere ervaring met mensen uit die buurt. We kijken terug op fijne concerten met een mooie sfeer. Alleen kan er op die historische locaties aan de Zaan nooit heel veel publiek komen. Dat zijn nou eenmaal de regels van de brandweer. Daardoor kon het festival niet groter worden, terwijl subsidiënten daar wel steeds om vroegen. Zo’n groei konden wij niet realiseren op die locaties, het karakter was bewust intiem. De energie en de stress die het vraagt om dan toch steeds weer geld en subsidies te verwerven werd ons uiteindelijk te veel. Daarom zijn we in 2019 gestopt, vlak voor Covid. Dat was achteraf een goede keus, want daardoor hebben we toen niet het hele jaar voor niets gewerkt.

Jij geeft graag les, je gaf al heel veel masterclasses, en sinds afgelopen september ben je ook lerares op het conservatorium bij Codarts Rotterdam. Hoe is dat?
Het is mijn eerste academische jaar bij zo’n opleiding. Ik vind het fantastisch om les te geven. Ik heb daar acht studenten, bachelors en masters en ook twee kamermuziekensembles, dus ik ben heel gelukkig daar. Ik voel ook een grote verantwoordelijkheid voor die jonge musici voor wie ik de mentor ben. Dat is echt een uitdaging.

Jij hebt de beschikking over maar liefst drie instrumenten: een grote concert Steinway-concertvleugel, een Érard-piano uit 1861 en een fortepiano uit 1820 van Rosenberger. Dat is een mooie verzameling.
Jazeker! Die Steinway staat bij mij thuis. Twee grote jazzmusici hebben daar allebei nog op gespeeld: Herbie Hancock en Ahmad Jamal. Hun handtekeningen staan ook op het klankbord. Ik speel zelf geen jazz, dat is iets voor mijn getalenteerde collega’s, maar ik houd er wel veel van.
De Érard staat nu tijdelijk bij Rembrandt Frerichs thuis, hij is ook een liefhebber van oude piano’s. Zijn zoon Samuel studeert jazz aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, maar hij heeft ook les bij mij om klassieke techniek en stijl te leren. Dus daar thuis kunnen ze een extra instrument goed gebruiken. Er wordt elke dag op gespeeld en dat is ook goed voor de piano.
De Rosenberger staat mij thuis. Die heb ik permanent te leen van het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds.

Zijn ze alle drie anders?
Ja, de klank van die drie instrumenten is heel verschillend en ze voelen heel anders aan door het gewicht van de toetsen. Op de fortepiano zijn de toetsen ook een beetje kleiner. Je moet je bewegingen dus heel goed onder controle hebben. De fortepiano heeft parallelsnaren met een transparante klank. De gekruiste snaren van de Steinway geven een rijkere klank met meer projectie. Je moet ook anders luisteren naar een historisch instrument dan naar een modern instrument. Je moet proberen aan te voelen hoe een instrument reageert, en ook hoe je zelf reageert op een instrument. Een voorkeur heb ik eigenlijk niet. Ik heb de keus om deze twee klankwerelden in te zwemmen. Dat is heel fijn.

Je komt binnenkort naar Zaandam en Heiloo voor een quatre mains concert met Ellen Corver die we ook onlangs hier hadden met een pianotrio. Doen Ellen en jij dit vaker? Hoe kennen jullie elkaar?
We hebben enkele concerten samen gedaan. We zijn in Den Haag buren, dat is heel handig. We wonen honderd meter van elkaar, maar we dachten allebei dat de ander in Amsterdam woonde. We kwamen er pas vrij onlangs achter dat dat niet zo was. En toen zijn we voor de lol gaan samenspelen. We zijn echt heel verschillend in klank. Ellen is natuurlijk met Stockhausen en met heel veel hedendaagse muziek bezig geweest, en ik speel meer de oude klassieken, maar we zijn goede vrienden. Ik denk dat wij onze ervaringen mooi kunnen combineren en veel van elkaar kunnen leren.

Wie speelt de hogere registers en wie doet de bas?
Dat wisselen we af. En degene die de bas speelt, doet ook het pedaal. Dan moet je heel goed luisteren, en dat is natuurlijk ook persoonlijk en subjectief. De logistiek is ook enorm belangrijk. Je moet de ruimte voor één persoon met z’n tweeën delen, en die ander heeft dan een heel andere techniek. Dat is spannend. Hoe doe je dat dan samen met je armen en met je handen?

Heb je geen last van de beperkte speelruimte, dat jullie handen elkaar in de weg zitten?
Dat zoeken we in de repetities samen uit. Soms moet ik mijn handen wat hoger houden, zodat Ellen eronderdoor kan. We hoeven er niet heel veel over te praten. Ellen heeft heel veel kamermuziekervaring, ze kan fantastisch luisteren. Ik ervaar met haar veel energie, plezier en openheid. Je moet altijd openstaan voor hoe de ander dingen doet.

Wat gaan jullie spelen op 23 en 24 november?
Allereerst de sonate in F van Mozart. Die schreef hij waarschijnlijk voor zichzelf en zijn zus Nannerl. Zij was een fantastische en begaafde pianist, maar nadat ze getrouwd was kon ze niet meer optreden. Dat was zo in die tijd voor een vrouw. Echt heel treurig. Haar getalenteerde broer stond in de schijnwerpers en zij niet. Maar dit stuk heeft alles: lyrische momenten en ook heel virtuoze.
En dan spelen we Schumann’s
Bilder aus Osten, dat lijken wel een soort ansichtkaarten uit het oosten. Schumann durfde niet veel te reizen, dus het zijn denkbeeldige impressies van Oost-Europese landen, story telling vol donkere bossen en sprookjes. Een beetje zoals zijn Fünf Stücke im Volkston voor cello en piano. Het is sfeervolle, ontspannen muziek, niet per se diep serieus.
Daarna spelen we Ravel’s
Ma Mère l'Oye , dat is een reeks muziekstukken voor kinderen genoemd naar de sprookjes van Moeder De Gans. Die heeft hij later ook voor orkest gearrangeerd.

Jullie spelen ook een stuk van Mayke Nas, die erom bekend staat dat zij musici vaak heel ongewone of onverwachte dingen laat doen op hun instrument. Is dat ook zo in het stuk dat jullie van haar spelen?
Jazeker! We spelen van haar
DiGiT #2. Ik wil de verrassing graag voor de concerten bewaren, maar ik kan je vast vertellen dat het gebaseerd is op handje-klap spelletjes van kinderen. Er wordt dus heel veel in geklapt en de piano wordt daarbij als klankbord gebruikt. Dat vonden we een hele goede match met Ravel omdat Ma Mère l'Oye voor kinderen geschreven werd. Ervaringen uit de kinderwereld leveren ook fantastische muziek op voor volwassenen.

Bert Honig, 3 november 2024

Geen ingestudeerde puzzel - een gesprek met Gerard Spronk van het Delta Pianotrio


Jullie ensemble werd in 2013 opgericht in Oostenrijk, waarom daar?
We zijn gestart met het trio in Salzburg. We waren drie Nederlanders die elkaar in het buitenland hebben gevonden. We speelden toen nog met celliste Irene Enzlin, pianiste Vera Kooper en ikzelf. Het toeval bracht ons samen. We waren daar voor onze solostudie, en we speelden alle drie heel graag kamermuziek. Als je dan bijna de enige Nederlanders bent op het
Mozarteum, trek je naar elkaar toe. We gingen al snel puur voor de leuk een Haydn-trio doorspelen. Dat klikte meteen. Toen is de boel “ontspoord”. We gingen samen les nemen. Toen we nog maar net bestonden, deden we mee aan een concours in Litouwen wat we meteen hebben gewonnen. Daarna hebben we bij een paar andere concoursen ook eerste prijzen gekregen. Dan gaat het plotseling heel hard.

Jullie hebben een nieuwe celliste in het trio. Hoe is het om in een nieuwe samenstelling te spelen?
Als je samen muziek maakt, dan krijg je een bijzondere band. Je deelt intense momenten op het podium, en je moet elkaar op een intuïtieve manier gaan aanvoelen qua klank, timing en muzikale ideeën. Je kent elkaar door en door, ook door de tournees en het samen reizen. Het was dus best een groot ding, die wisseling. Maar het verliep in goede harmonie, we zijn nog steeds goed bevriend. En onze nieuwe celliste Nuala McKenna is echt geweldig, en die brengt weer hele nieuwe ideeën in het trio. We zijn blij dat het allemaal zo gegaan is. Een nieuw hoofdstuk voor ons ensemble.

Jullie hebben bij allemaal beroemdheden uit de kamermuziek les genomen.
Ja, we hebben veel lessen en masterclasses gevolgd. Dat is al weer tien jaar geleden, vooral rond onze oprichting en de jaren daarna. We waren jong, leergierig en ontzettend fanatiek, en overal waar we konden namen we les om zo goed mogelijk te worden. Op een gegeven moment ontwikkel je dan als trio een eigen identiteit, een aanpak van de muziek en de interpretatie. In Basel hebben we nog samen een kamermuziek-
master gedaan. Daar hadden we twee leraren, Rainer Schmidt van het Hagen Quartett en pianist Anton Kernjak. Hun aanpak was vormend voor ons, omdat de les daar echt kon gaan over het totaal ontleden van de muziek, dat je echt kon kijken naar de essentie, en ook hoe je elkaar kunt vinden in al die muzikale bouwstenen waaruit een stuk is opgebouwd. Dan konden we gewoon een halfuur bezig zijn met de eerste regel van een stuk. Eindeloos experimenteren en variëren totdat de muziek echt begon te leven in alle details. Zo ontwikkelden we ook een intuïtieve manier om naar muziek te kijken, waardoor elk concert ook weer anders is. Geen ingestudeerde puzzel, maar eigenlijk allemaal losse bouwstenen die je steeds weer anders combineert.

Jij bent aanvoerder van de tweede violen bij het Residentie Orkest in Den Haag, en ook bij andere orkesten veelgevraagd. Kamermuziek en orkestwerk, zijn dat twee verschillenden werelden?
Voor mij zijn het niet compleet andere werelden. Het gaat om de muziek. In kleine of grote bezetting blijven heel veel elementen toch hetzelfde. Maar kamermuziek is veel intiemer, en daarbij past natuurlijk een andere manier van spelen en werken. Je hebt geen dirigent en daardoor zijn je individuele verantwoordelijkheid en je artistieke vrijheid groot, maar een goede dirigent laat de musici natuurlijk ook spelen. Wat ik mooi vindt van een pianotrio is dat je best heel individualistisch kunt zijn. Vraag en antwoord tussen de instrumenten kun je persoonlijk invullen en de drie instrumenten hebben hun eigen karakter. Tegelijk moet je met verschillende ideeën soms zoeken naar de gulden middenweg.

Jullie spelen in Zaandam en Heiloo het Aartshertog trio van Beethoven. Ik las dat violist en componist Louis Spohr een rampzalige repetitie van dat trio hoorde met Beethoven zelf aan de piano…
Ja, dat is een heftig verhaal. Zo zijn er meer anekdotes over hoe het er aan toe ging toen Beethoven zijn gehoor begon te verliezen. Maar een componist heeft natuurlijk een enorm voorstellingsvermogen. Als je al die noten op papier kunt zetten zonder dat je dat zelf in het moment kunt horen, is dat een soort geprojecteerde muziek in je eigen stilte. Dus ik kan me voorstellen dat juist een componist daar nog een levendige innerlijke gehoorswereld aan kan overhouden.

Beethoven schreef wel zeven pianotrio’s, best veel toch?
Ja zeker, en je hoort in zijn trio’s ook de ontwikkeling die hij door de jaren heen doormaakte. We hebben de meeste nu wel gespeeld. Heel interessant om ze naast elkaar te leggen. Beethoven is ook echt vormend geweest voor het genre. Dat individualistische van de drie spelers zie je ook zeker bij hem. De stemmen kunnen best grillig zijn ten opzichte van elkaar. Dat maakt de muziek ontzettend spannend. Sommige voorgangers van Beethoven hadden vaak veel gedubbelde stemmen in piano en strijkers, en de strijkers werden dan ingezet om de piano wat meer resonans te geven. Bij Beethoven gaat elk instrument echt zijn eigen verhaal vertellen, en daardoor is zijn muziek meer gelaagd.

Het is een stuk van lange adem, met vier delen. Hoe voelt dat als je het speelt?
Op het podium is mijn tijdsbeleving anders dan in het dagelijkse leven. Voor mij staat de muziek in de tijd vrijwel stil. Een deel wat heel langzaam is kan heel snel voorbij gaan, en iets wat heel snel is kan lang voelen Je probeert één aandachtsboog te vormen over het hele stuk heen. Om heel eerlijk te zijn, verlies ik mijn besef van tijd dan.

Jullie spelen ook Verklärte Nacht van Schönberg in een bewerking van Henk Guittart.
We hebben ooit het Orlando muziekconcours gewonnen met Henk als juryvoorzitter. Wij hadden toen Schönberg geprogrammeerd, niet wetende dat Henk een enorme Schönberg-kenner en -specialist is. We hebben daarna nog met hem aan de piano gezeten om samen naar zijn bewerking te kijken. Het is geweldige muziek. Het is een stuk dat Schönberg na aan het hart lag. Hij maakte er zelf ook meerdere versies van.

Oorspronkelijk was het voor strijksextet. Verandert de muziek ook door jullie bezetting?
Alle lijnen, tegenstemmen en harmonieën en de structuur zitten hier ook in. Maar bij het pianotrio wordt een groot deel van de middenstemmen gespeeld door de piano. Bij het sextet heb je soms een brei van snelle noten, heel mooi en atmosferisch, maar in het pianotrio wordt het doorzichtiger omdat de piano zo’n helder gearticuleerd instrument is. Zo klinkt het origineel in een nieuw jasje.

Een gesprek bij maanlicht tussen twee verliefde mensen waarbij de vrouw een kind verwacht van een andere man vormt de inspiratie voor dit stuk. Wat ervaar je daarvan in deze muziek?
Het is een muziekstuk gebaseerd op een gedicht.

Verklärte Nacht

Zwei Menschen gehn durch kahlen, kalten Hain;
der Mond läuft mit, sie schaun hinein.
Der Mond läuft über hohe Eichen,
kein Wölkchen trübt das Himmelslicht,
in das die schwarzen Zacken reichen.
Die Stimme eines Weibes spricht:

Ich trag ein Kind, und nit von dir,
ich geh in Sünde neben dir.
Ich hab mich schwer an mir vergangen;
ich glaubte nicht mehr an ein Glück
und hatte doch ein schwer Verlangen
nach Lebensfrucht, nach Mutterglück
und Pflicht - da hab ich mich erfrecht,
da ließ ich schaudernd mein Geschlecht
von einem fremden Mann umfangen
und hab mich noch dafür gesegnet.
Nun hat das Leben sich gerächt,
nun bin ich dir, o dir begegnet.

Sie geht mit ungelenkem Schritt,
sie schaut empor, der Mond läuft mit;
ihr dunkler Blick ertrinkt in Licht.
Die Stimme eines Mannes spricht:

Das Kind, das du empfangen hast,
sei deiner Seele keine Last,
o sieh, wie klar das Weltall schimmert!
Es ist ein Glanz um Alles her,
du treibst mit mir auf kaltem Meer,
doch eine eigne Wärme flimmert
von dir in mich, von mir in dich;
die wird das fremde Kind verklären,
du wirst es mir, von mir gebären,
du hast den Glanz in mich gebracht,
du hast mich selbst zum Kind gemacht.

Er fasst sie um die starken Hüften,
ihr Atem mischt sich in den Lüften,
zwei Menschen gehn durch hohe, helle Nacht.

Richard Dehmel (1863-1920)

De muziek past daar geweldig bij. Maar als ik dat gedicht niet kende, zou de muziek ook prachtig zijn, dan vul je het verhaal als luisteraar meer zelf in. De eerste helft van het stuk is heel emotioneel geladen. Er is een soort spanning die maar niet oplost. Dat is die gespannen sfeer tussen die twee mensen in het gedicht. Die vrouw weet niet hoe die man zal reageren als zij vertelt dat ze zwanger is van een ander. Maar de man accepteert dat kind en dan voel je halverwege het stuk een ongelofelijke ontlading. Dan verstilt de muziek helemaal en krijg je een prachtige wending. Ik kan er niet genoeg over vertellen. Dat is echt prachtig gedaan.

De première in 1902 in Wenen veroorzaakte veel heisa en onbegrip bij het publiek.
Dat hoor je natuurlijk vaker van stukken die nu tot onze meesterwerken behoren, dat mensen het in eerste instantie moeilijk vonden om de muziek te plaatsen. Het is zeker ook een geladen gedicht, daar kwamen natuurlijk ook reacties op. Ik heb dit stuk vaak uitgevoerd, en ik denk dat het gek genoeg best toegankelijk is, niet simpel, maar zo vol van emotie. Dat maakt dat het bij veel luisteraars die ik na concerten heb gesproken heel erg binnenkomt. Ik denk dat het veel mensen raakt. Ik zou zeggen: kom absoluut luisteren naar
Verklärte Nacht. Als je het stuk nog niet kent heb ik hopelijk genoeg verteld om mensen nieuwsgierig te maken. En als je het al wel kent, heb je deze versie zeker nog niet gehoord, dus dat is enorm de moeite waard. En ik zou zeggen: lees zeker het gedicht erbij. Spanning tussen mensen en onverwachte gebeurtenissen in het leven zijn natuurlijk ook dingen van onze tijd. Dat krijgt iedereen op z’n bordje. Deze muziek kan iedereen raken.

Bert Honig, 11 oktober 2024


zo. 29 september Nieuw Amsterdams Peil
Morton Feldman: "Piano,viool, altviool en cello"

De tijd staat even stil – een gesprek met violiste Heleen Hulst en pianist Gerard Bouwhuis


Nieuw Amsterdams Peil (NAP) is in 2005 door Heleen en Gerard opgericht. Daarvóór waren zij al een duo. Heleen speelt ook met het Orkest van de Achttiende Eeuw en de Van Swieten Society, en Gerard deed hedendaagse muziek met diverse ensembles waaronder het Schönberg - en het Xenakis ensemble, maar ook de Ebony Band en de improvisatiegroep LOOS. Hij had een pianoduo met Cees van Zeeland en is docent hedendaagse muziek aan het conservatorium in Den Haag. Dat lijken muzikale werelden die ver uit elkaar liggen. Maar Gerard vertelt dat hij veel van Heleen leert over hoe hij Beethoven moet spelen. “Je ziet het wel vaker,” zegt Heleen, “mensen die in de oude muziek actief zijn, en die zich ook met hedendaagse muziek bezighouden. Het is dezelfde manier van omgaan met de partituur. Je gaat met oude muziek terug naar de bron, maar bij nieuwe muziek kun je direct dingen aan een componist vragen. Dat is voor mij de levendigste en leukste manier. In de romantiek zijn het ritme en de retoriek een beetje verdwenen, dingen die in oude en hedendaagse muziek juist een grote rol spelen.”

Op een gegeven moment hebben zij van het duo een ensemble gemaakt. “Je had natuurlijk grotere ensembles zoals het Schönberg Ensemble en het Orkest van de Achttiende Eeuw,” vertelt Heleen, “maar wij wilden kamermuziek spelen en hadden een lijst van stukken die we graag wilden doen, zonder dirigent met veel onderlinge interactie, en met een mix van blazers, piano en strijkers.” “Er was”, vult Gerard aan, “allerlei repertoire waarvan we dachten: dat wordt eigenlijk niet gecoverd. Kamermuziek tot een man of acht. Het Ives Ensemble deed dat ook, maar dan vooral met Amerikaans repertoire. Zonder dirigent moet je de muziek als het ware opnieuw uitvinden. NAP werd een spraakmakend ensemble voor hedendaagse muziek, in eerste instantie puur instrumentaal. Maar uiteindelijk hebben ze ook muziektheaterproducties gemaakt. Nu zijn ze weer terug bij de kamermuziek omdat het heel moeilijk is om die grotere producties te maken en aan voldoende podia te verkopen. Het ensemble heeft een goede band met het Muziekgebouw aan ’t IJ, met carte blanche om zelf te programmeren wat ze willen.

Een vaste bezetting is er niet. Gerard en Heleen bedenken de programma’s en de bezetting die daarbij hoort. Ze omschrijven zich zelf eerder als een band dan als een ensemble. “ In een band”, zegt Gerard, “heeft iedereen de vrijheid om zich met het totale stuk te bemoeien. Zo repeteren wij ook. Niemand is de baas. Iedereen mag dingen roepen, en dan kijken we met z’n allen of het werkt. Dat is tijdrovender, maar daardoor ben je wel samen de uitvoerder van een bepaalde gedachte.” Het Orkest van de Achttiende Eeuw, waar Heleen in speelt, is eigenlijk ook een soort band. Je moet daar heel goed luisteren en op elkaar letten.
“Je hebt kwartetten”, vertelt ze, “die een half jaar lang heel precies studeren om alles samen te krijgen. Dat is ook heel belangrijk, maar een kwartet bestaat ook uit vier individuen.”
“Er zijn verschillende manieren om muziek te maken”, vult Gerard aan. “Je kunt helemaal op het detail gaan, wat ook heel goed is. Dan klinkt alles als een Amerikaanse slee. Maar er zit ook een losse kant aan. Je moet spelen en levendig blijven, spontaan, alsof het net is bedacht.”

Jullie lieten muziek schrijven door onder meer Louis Andriessen, Calliope Tsoupaki en Rob Zuidam.
Gerard: “Wij willen altijd heel graag met componisten samenwerken. Daarom bestaan we. Er zit geen kantoor of artistieke leiding tussen, er is een heel direct contact. Die stukken zijn op maat voor ons geschreven. Eens in de zoveel tijd proberen we projecten te organiseren waarvoor je een componist een flinke opdracht kunt geven. Nu bijvoorbeeld met Martijn Padding voor over twee jaar.”
Heleen: “Grotere projecten worden wel steeds moeilijker. Nog afgezien van het geld, is het ingewikkeld geworden om speelplekken te krijgen. Hetzelfde geldt voor hedendaagse kamermuziek Daarom zijn de series in Heiloo en Zaandam ook zo bijzonder. Superfijn dat je dan ook twee keer achter elkaar speelt. Wij speelden soms muziektheaterproducties acht keer in twee jaar tijd. Dat gaat bijna niet. Dan moet je het steeds opnieuw oppakken. Daarom zijn we weer teruggegaan naar instrumentale programma’s.”

Jullie twintigjarig jubileum is in 2025. Tegen alle klippen op, schreef Heleen mij.
Gerard: “Voor componisten is het nu bijna niet te doen. Je moet al zo veel hebben georganiseerd en een hele speellijst hebben voordat iemand überhaupt een subsidieaanvraag wil beoordelen.”
Heleen: “Veel aanvragen worden wel positief beoordeeld, maar dan is er niet genoeg geld beschikbaar. Voor ons is het vervelend dat we soms voor een nieuwe compositie niet genoeg uitvoeringen hebben staan om een aanvraag te doen. Dan speel je maar een al bestaand stuk. Dat is natuurlijk dramatisch.”

Jullie jubileumseizoen opent op 28 september in Zaandam en op 29 september in Heiloo. Er staat maar één stuk op het programma: Piano, violin, viola, cello van Morton Feldman. Een bijzondere keus, verstilde melancholische muziek, waar ik een tijdloos gevoel van krijg. Waar zit hem dat in?
Gerard: “Dat is precies wat ons allemaal overkomt als je naar Feldman luistert. Je denkt: O mijn god, een stuk van een uur en een kwartier, ga ik dat volhouden? Maar als je je er de eerste vijf minuten aan overgeeft, dan zit je er ook echt in. Dan denk je de hele tijd: Hoe houdt hij die aandacht vast? Waarom blijf ik luisteren? Dat heeft zijn muziek gewoon, heel geheimzinnig. Er lijkt weinig te gebeuren, maar het is de timing van alles en de herkenning van dingen die je daarvóór al hoorde, maar dan net weer anders. Dat komt door de noten die hij opschrijft. Hartstikke goed.”
Heleen: “En als er dan iets anders geïntroduceerd wordt, is dat gigantisch. En het is ook niet voorspelbaar, wat je met minimal music soms wel hebt. Het is heel organisch. Je voelt dat je in dezelfde sfeer zit, maar je kunt niet meetikken of iets dergelijks.”
Gerard: “Je hoeft er van tevoren helemaal niets over te weten. Het lijkt het wel alsof je in een ruimte zit, ook als musicus wanneer je het speelt. Het geeft heel langzaam z’n geheimen prijs.”

Het lijkt me extreem moeilijk voor je concentratie
Heleen: “Ja en nee. Het is als met mindfulness, je moet in het hier en nu zijn. Ik heb ooit zijn tweede strijkkwartet gespeeld. Dat duurt vijf uur en een kwartier. Toen had ik mezelf twee doelen gesteld: ik mocht niet terugdenken aan dingen die mislukt waren, en ik mocht niet kijken op welke pagina ik was. Als je ziet dat je pas op pagina zeven van de zeventig bent, dat heeft geen zin. En opeens was het dan afgelopen. Ik heb eigenlijk aan niets anders gedacht. Het is geen easy listening, het doet echt iets met je gevoel voor tijd. Je wordt ook niet moe, je krijgt geen dorst en je hoeft niet naar de wc. Ook voor de luisteraars hoop je dat ze in zo’n staat komen.”

Ik las dat Feldman zei dat hij een Amerikaan was zonder de Europese muziektraditie, en dat hij daardoor kon zoeken naar een hele nieuwe vorm.
Gerard: “Ik denk dat dat inderdaad zo is. Componeren zoals Schönberg lukte hem niet. Bij Feldman voel je heel sterk dat hij eigenlijk meer met beeldende kunst had dan met muziek. Al die vormprincipes en filosofische ideeën over wat je doet en waarom, heeft hij vertaald naar muziek.”

Feldman had een sterke band met beeldende kunstenaars. De grote kleurvlakken van Rothko en het abstracte expressionisme van Jackson Pollock.
Gerard: “Zijn muziek is abstract in die zin dat ze geen romantische gebaren kent. Alle spanning die wordt opgebouwd zit in het materiaal zelf. Hij heeft ook vaak Perzische tapijten genoemd als inspiratiebron. Hij werkt altijd met herhaalde patronen, maar net iedere keer anders. Feldman zelf was ook totaal geen academicus, je kon vreselijk met hem lachen. Ik heb een keer met hem aan de lunch gezeten. Hij was een open en gul iemand. Hij was ook nooit zo bezig met zichzelf te verantwoorden of ergens aan te voldoen. Hij ging als componist zijn eigen gang.”

Jullie presenteren in dat weekend in september ook een cd van deze muziek, die bij het label TRPTK verschijnt. Hoe hebben jullie dit stuk opgenomen?
Heleen: “Het is een live opname van een festival in Groningen. Soms was er dus wel geluid van het publiek. Maar we hebben vooral doorgespeeld en daarna langere stukken overnieuw gedaan. Het gaat om de flow.

Mensen zouden kunnen denken: nou, een hedendaags stuk van meer dan een uur, ik weet niet of dat wel iets voor mij is? Hoe verleiden we ze om dit vooral niet te missen?
Gerard: “Dit is minimal music anders dan Reich of Glass. Je wordt niet meegevoerd door een lekker ritme maar de verlokkingen zitten in de details van de akkoorden en het spel tussen de piano en de strijkers. Patronen herhalen zich. De klank is hypnotiserend. Het stuk verwacht een andere staat van de luisteraar, je kunt niet wegzakken, je wilt blijven luisteren. Het is een onbekende ervaring. Als je het werk van Feldman nog niet kent is het iets wat je nog niet eerder hebt meegemaakt. De tijd komt even tot stilstand.”
Heleen: “Mensen van nu proberen steeds meer in het moment te zijn, en dat is precies de beleving bij dit stuk. Je moet je eraan overgeven en je laten meevoeren. Dan is het een geweldige ervaring.”

Bert Honig, 27 juli 2024

Interview met Hed Yaron Meyerson, violist van TAMUZ

Hed, jullie willen de 19de-eeuwse romantische muziek radicaal opnieuw benaderen door zowel op zoek te gaan naar de "bronnen" die je kunnen vertellen hoe men de muziek toen speelde en beluisterde (partituren, teksten, opnamen), als door te streven naar een heel persoonlijke, op expressie gerichte uitvoering. Hoe rijm je die twee?

De teksten (partituren, berichten, brieven etc.) zijn een beginpunt, een aanleiding voor een zoektocht naar hoe de muziek zo goed mogelijk de menselijkheid en het leven weerspiegelt uit die tijd, maar tegelijkertijd ook in onze tijd kan spreken. Wij horen bijvoorbeeld hoe portamenti (het glijden van de ene naar de andere toon) en versieringen veel meer deel uitmaakten van de gangbare manier van uitvoeren dan wat genoteerd staat, en dan wat nu gebruikelijk is. We zoeken steeds naar hoe de muziek dicht bij het alledaagse leven kan komen, naar de menselijke aanwezigheid er in. Dat doen we door lezen, luisteren, maar ook door te experimenteren met gebaren en beweging om muzikaal te communiceren tijdens het spelen. De muziek kan als een goed gesprek zijn, met interrupties, bijval of tegenspraak, in elk geval heel levend! Wij vinden zo veel vrijheid in hoe we ook heel bekende muziek opnieuw kunnen benaderen.
Een groot verschil tussen de 19de eeuw en onze tijd kan ik het beste illustreren met mijn moeder als voorbeeld: zij leeft nog steeds zonder computers, internet, mobiele telefoon, televisie, rijbewijs... helemaal "analoog". Zonder altijd te kunnen online gaan en overal bereikbaar te zijn leeft ze veel meer bij het hier en nu, en ik denk dat het misschien met meerdere mensen zo ging vroeger. Wat klonk was direct afkomstig uit het leven, niet deel van een machinaal proces. De betekenis van wat je direct hoort was enorm vergeleken bij nu. Wij zijn gewend ons af te sluiten voor allerlei geluid dat als hinderlijk wordt ervaren. In de 19de eeuw waren de geluiden tekenen van leven en het delen van (nieuwe of oude) muziek met elkaar was zeker een spannende, unieke belevenis!
Wij spelen graag midden tussen ons publiek, dichtbij, kwetsbaar. Ook door onze darmsnaren zijn we kwetsbaar, die ontstemmen gemakkelijk of breken opeens... Het niet willen vastleggen van allerlei muzikale elementen zoals tempo, het steeds open staan voor wat er tussen de spelers (en publiek, en ruimte) gebeurt vormt schijnbaar ook een kwetsbaarheid, maar is voor ons juist een kracht, doordat het bijdraagt aan wat wij willen laten horen. Schubert is dan niet alleen iets moois, maar ook een reflectie van het leven, waarvan we kunnen leren over mens-zijn.
We praten na de concerten dan ook heel graag met het publiek, over wat zij gehoord hebben en wat dat met ze heeft gedaan. En we vertellen graag hoe het voor ons was!

Hoe werken jullie in de praktijk? Jullie wonen niet meer allemaal in Berlijn, je bent zelf plaatsvervangend concertmeester in Rotterdam?

Berlijn blijft onze basis. We hebben daar veel waardevolle contacten en mogelijkheden om te studeren en te verblijven. We hebben er ook een eigen concertserie, Gut Feeling, opgezet, en veel van de musici waar we graag mee samenwerken komen daarvandaan. We zijn nu allemaal dertigers, hoewel we ons veel jonger voelen! Twee van ons hebben gezinnen. Ik heb die baan in Rotterdam maar die geeft me gelukkig veel vrijheid om naast het orkest andere dingen te doen zoals Tamuz. Ik speel ook graag in het Orkest vd 18de Eeuw, en zou graag meer tijd willen besteden aan de barokviool...
Voor mij is het spelen in het orkest ook weer een inspiratiebron voor wat ik in de kamermuziek probeer te doen. En andersom. Er is in het orkest natuurlijk altijd die hiërarchie, maar daarbinnen gaat het toch vaak over dezelfde dingen.. en de snelle afwisseling tussen al die verschillende soorten muziek leidt soms wel tot tijdgebrek, maar is toch in de eerste plaats heel inspirerend.

Roel Stern, 15 juni '24

Je arm als strijkstok - Een gesprek met Ellen Corver

Op een stralende zondagmorgen praat ik met pianiste Ellen Corver. Zij komt op 26 mei met violist Joe Puglia en cellist Örs Köszeghy in de Witte Kerk in Heiloo muziek spelen van Beethoven, Brahms en Bloch. Ellen is bekend door haar uitvoeringen van de klassieke werken, maar ze speelt ook veel hedendaagse muziek, soms speciaal voor haar gecomponeerd. Ik vraag haar of een bepaald genre haar voorkeur heeft, of dat ze gewoon heel graag alles doet.

Al heel jong begon ik samen te werken met Stockhausen, Ligeti en Kurtág. Ik heb dat altijd als een enorme rijkdom ervaren, vooral ook voor mijn werk met de ‘dode componisten’. Componisten hebben door de eeuwen heen ook heel veel overeenkomsten. Zij kunnen heel fluïde met hun eigen werk omgaan, en het ook weer aanpassen aan de zaal waar je zit, de omgeving, de situatie, het instrument; dat werkt voor iedere componist zo. Ik heb intensief met Stockhausen samengewerkt, wel 20 jaar. Dat heeft ook mijn kijken naar een sonate van Beethoven beïnvloed. Juist als je moderne muziek speelt, doe je er volgens mij verstandig aan om ook de oude muziek te spelen en omgekeerd. Ik denk dat dat elkaar heel erg beïnvloedt en ook verrijkt.

Jij geeft hoofdvak piano in Den Haag. Is er nog toekomst voor meer jonge pianisten?

Er zijn heel veel studenten. Ik doe dat inmiddels 30 jaar daar, en ik vind het nog steeds ongelofelijk leuk om met die jongere generaties te werken. Het is ontroerend om te zien dat - in een tijd waarin de kunsten toch niet zo’n hele ideale positie in de samenleving hebben - nog steeds zo veel jongeren, ook buitenlandse studenten, er zo volledig voor willen gaan om hun leven in dienst te stellen van muziek. Daar wil ik ze graag in ondersteunen. Er is nog wel toekomst voor jonge pianisten, maar je moet goed weten hoe je dingen moet aanpakken tegenwoordig. Het komt veel meer aan op goed ondernemerschap. Dat wordt inmiddels ook op het conservatorium onderwezen. Als je dat een beetje in je hebt, en in staat bent om echt goede plannen te maken, jezelf goed te verkopen en in de publiciteit te zetten met social media, dan kun je nog heel ver komen. Dan is er nog best heel veel te doen. Maar niet iedereen is in deze dingen even goed en handig.

Dat is natuurlijk ook complex. Je grote liefde is het spelen, en toch moet je minstens even veel energie in die andere helft steken.

Ja precies. Daarom ben ik in Den Haag het Pianohuis begonnen. Ik ben de eigenaar van de Steinway concertvleugel die daar staat. Ik kon hem zelf niet plaatsen, hij zwierf door Den Haag. Toen ik die ruimtes in het centrum van Den Haag zag, dacht ik: dit is de plek. En zo kan ik jonge afgestudeerde mensen ook de ruimte geven om daar te studeren, opnames te maken en programma’s uit te proberen. Het is een plek waar mensen zich door kunnen ontwikkelen.

Jij speelde 33 jaar lang in het Osiris Trio. In 2022 gaven jullie je laatste concert. Wat is voor jou het speciale aan het spelen in een pianotrio?

Het repertoire natuurlijk. De werken voor pianotrio hebben mij altijd heel erg aangesproken. Ik vind het heel leuk om met strijkers te werken omdat ik denk dat de techniek van het pianospelen heel dicht staat bij die van het strijken. Wij hebben als pianisten eigenlijk een slagwerkinstrument. Wij kunnen geen noten aan elkaar verbinden of een crescendo maken in één toon. In zekere zin zijn we dus beperkt, maar als je je arm als pianist bijna als een strijkstok benadert, en je vingers dus eigenlijk als de vingers van de linkerhand van een strijker – al doen wij dat dan alle twee in één arm – dan kan je in de klank enorm veel invloed uitoefenen. Zo kan je het verticale van ons instrument bijna verbloemen en een veel meer gezongen geluid creëren. Dan denk je: wat lijkt het veel op elkaar wat wij doen, terwijl je dat in eerste instantie niet zo snel zou verwachten. Hoe meer je elkaar kopieert, hoe meer je ook in de klank gaat mengen. Dat is een heel rijk proces. Ik heb er ook altijd heel veel van geleerd. En ja, als je een leuk clubje hebt, is het ook erg fijn om met elkaar te werken en elkaar iedere keer weer naar een hoger plan te duwen. Maar op een gegeven moment was het ook een keer klaar met ons trio. Dat was ook goed, want dan komen er weer andere dingen op je pad.

Dat is natuurlijk sowieso het mooiste van een kamermuziekensemble, die verbinding in de klank.

Nou, ik heb altijd gezegd: als ik mag terugkomen op aarde, dan wil ik in een strijkkwartet zitten. Dat vind ik het allermooiste en allerhoogste in de kamermuziek, maar daarna komt al snel het pianotrio.

Nu ben je binnenkort in Heiloo ook weer met een pianotrio. Is dat een gelegenheidsensemble? Kun je iets vertellen over je samenwerking met violist Joe Puglia en cellist Örs Köszeghy?

Het was een beetje toeval dat we bij elkaar kwamen vorig jaar, maar dat was zo leuk dat we het graag nog eens wilden doen. Het klikte ontzettend goed, en we hadden enorm veel plezier. Als we dus de mogelijkheid krijgen om samen een concert te geven, zeggen we geen nee.

Jullie spelen in de Witte Kerk muziek van Beethoven, Brahms en Ernest Bloch.
Vooral die laatste is bij de meeste mensen niet zo bekend. Kun je iets over hem vertellen?

Het is een Zwitser en hij is nog geboren in de 19
e eeuw, maar stierf in de 20e eeuw. Hij is naar Amerika vertrokken. Hij heeft hele beroemde werken geschreven die vaak worden uitgevoerd. Maar de drie nocturnes voor pianotrio zijn niet zo heel bekend. Toen ik ze voor het eerst ging spelen werden ze nog niet veel uitgevoerd. Het zijn drie nachtstukken, heel kort, heel krachtig en heel verschillend, drie pareltjes. Zeker muziek die op de lessenaar moet staan. In deze nocturnes probeert Bloch modern te zijn met flageoletten bij de strijkers en bijzondere harmonieën. Maar aan de andere kant is nummer twee dan weer heel romantisch en heel tonaal. Ik ben ervan overtuigd dat mensen er met veel plezier naar zullen luisteren.

Welk pianotrio van Beethoven spelen jullie?

Opus 1 nummer 3 in c-klein. Dat is natuurlijk een geweldig stuk, sowieso zijn de Beethoven- pianotrio’s echt wonderen, maar dit stuk is ook zo bijzonder door de toonsoort. Een componist kiest natuurlijk ook een toonsoort omdat hij daar een bepaalde lading bij voelt. Zeker in de hoekdelen voel je een soort melancholie en droefheid, terwijl het tweede en derde deel weer niet in mineur zijn, dus die klinken alweer anders.

En welk van de drie Brahms- trio’s?

Het tweede in c-groot. Dus die twee toonsoorten in ons programma zijn twee werelden. Dat Brahms- trio is ook weer geweldig. Het was een van de eerste trio’s die ik deed met Osiris, dus ik ga weer terug. De cirkel is rond. Je denkt wel: wat ben je eigenlijk een sukkel als je jonger bent, waarom heb ik bepaalde dingen nooit begrepen? Ik kijk er nu heel anders naar dan toen. Godzijdank ontwikkelen we onszelf dus toch nog door. Met een frisse blik kom je weer heel ergens anders uit dan vroeger.

Wat wil je verder nog zeggen over jullie concert?

Ik hoop dat de luisteraars bij ons concert op 26 mei even alles kunnen vergeten van de reuring van alle dag. Dat ze meegevoerd kunnen worden door de muziek. Dat is volgens mij tegenwoordig een van de allerbelangrijkste dingen. Informatie krijgen we overal, maar je moet het ondergaan. Dit zijn drie zeer toegankelijke werken waar je vooral gewoon naar moet luisteren.

Bert Honig, 21 april 2024


Klezmer en Brahms – een gesprek met Marco Danesi

Op zondagmiddag 21 april komt de Italiaanse klarinettist Marco Danesi naar de Witte Kerk van Heiloo. Marco studeerde klarinet in Milaan en aan de Juilliard School in New York. In 2016 behaalde hij ook nog zijn Master aan het Conservatorium van Amsterdam. Hij is daarna in Amsterdam blijven wonen. Ik vroeg hem waarom hij uiteindelijk naar Nederland kwam.

“New York was voor mij een geweldige ervaring. Vijftig procent van wat ik nu als musicus ben, heb ik daar geleerd. Toen ik daarna terug kwam naar Europa, heb ik gezocht naar een vergelijkbare inspirerende plek. Ik kende in Amsterdam een aantal studenten die inmiddels mijn collega’s zijn en door hun verhalen ben ik hier gekomen. Ze zijn hier veel bezig met hedendaagse muziek en allerlei soorten improvisatie, en dat sprak mij erg aan. Het muziekleven hier is echt heel anders dan in Italië. Het grootste verschil is dat we in Italië nog steeds leven met de erfenis van vroeger. De cultuursector is echt in een crisis. Dat is natuurlijk op veel andere plekken ook zo, maar in Italië merk je dat nog meer. Er zijn theaters die gewoon leegstaan en niet gebruikt worden, en al die mooie kleine locaties zoals kerken worden niet ingezet voor culturele evenementen. Het zijn alleen maar mooie oude monumenten. Daardoor zijn er veel te weinig mogelijkheden om op te treden voor musici. Als je in een orkest speelt heb je wel concerten, maar anders is dat veel moeilijker. Er zijn bijna geen organisaties die dingen op kleinere schaal organiseren. Voor studenten en jonge afgestudeerde musici is het heel lastig om een netwerk op te bouwen. Er is wel kamermuziek in Italië, maar die wordt geprogrammeerd bij grote zalen die vaak geen subsidie krijgen. Zij vragen grote namen om zeker te zijn van een goed gevulde zaal. Ik moet zeggen dat er voor mij in Nederland meteen mogelijkheden waren, ook toen ik nog student was. Het is zo belangrijk om
low key veel concerten te geven en ervaring op te doen. En dat kan hier wel.”

Marco treedt vaak op in Nederland met verschillende kamermuziekensembles: duo’s, trio’s en kwintetten. In 2016 richtte hij samen met de Italiaanse pianist Paolo Gorini het Duo Ebano op. Zij begonnen als een klassiek klarinet-pianoduo. Zij zochten altijd naar repertoire waarin beide spelers interessante en gelijkwaardige partijen hebben.
“De laatste tijd”, vertelt Marco, “richten we ons met het duo meer op hedendaagse muziek. Ik speel daarbij nu ook basklarinet, en Paolo houdt zich steeds meer bezig met elektronica. We laten stukken voor ons schrijven, ook door ons contact met Gaudeamus, en we zetten projecten op met onze eigen stichting. We treden nog steeds op, minder vaak, maar nu met grotere projecten waar veel voorbereiding in zit, vaak ook interdisciplinair met multimedia.”

Het programma voor Heiloo wordt door omstandigheden een beetje aangepast. Hoe ziet het er nu uit?
“Het belangrijkste stuk staat er nog steeds op. Dat is
The Dreams and Prayers of Isaac the Blind, een compositie uit 1994 van Osvaldo Golijov, een Argentijnse componist met joodse roots. Het stuk is gebaseerd op een aantal folk tunes uit het klezmer repertoire. De componist heeft - als ik me niet vergis - intensief samengewerkt met zijn broer die klarinettist was, ook om te onderzoeken wat er allemaal mogelijk was in de taal van de klezmer muziek. Klarinet en viool zijn allebei heel belangrijk in klezmer repertoire. Volksmuziek is een totaal ander genre dan klassieke muziek. Dus je moet echt bestuderen wat je daarin met het instrument kan. Dat voel je, want het stuk is echt heel goed geschreven voor klarinet. Ik speel er bes- en a-klarinet in, en ook basklarinet. Je voelt ook bij de strijkers dat er soms een bepaalde ruwe klank wordt gebruikt. Dat hoort echt bij volksmuziek. Het eind van het stuk is geen cliffhanger zoals in een film, maar het is wel een open einde in de richting van dat wat we niet weten, het ongezegde.”

Acht eeuwen geleden dicteerde de joodse mysticus Isaac de Blinde in de Provence een tekst waarin hij beweerde dat alle dingen en gebeurtenissen in het universum het product zijn van combinaties van de letters van het Hebreeuwse alfabet. De levenslange toewijding van Isaac is volgens Osvaldo Golijov vergelijkbaar met de toewijding waarmee strijkkwartetten en klezmer muzikanten hun vak uitoefenen. In 2002 schreef de componist hier zelf over:
“In hun zoektocht naar iets dat voortkomt uit tastbare elementen maar deze overstijgt, bereiken ze allemaal een staat van gemeenschap. De delen van dit werk klinken voor mij alsof ze zijn geschreven in de drie verschillende talen die het Joodse volk door de geschiedenis heen heeft gesproken. Dit weerspiegelt op de een of andere manier het epische karakter van de compositie. Ik hoor de prelude en het eerste deel, het oudste, in het Aramees; het tweede deel is in het Jiddisch, de rijke en kwetsbare taal van een lange ballingschap; het derde deel en het postludium zijn in religieus Hebreeuws.
De prelude en het eerste deel verkennen tegelijkertijd twee gebeden op verschillende manieren: het kwartet speelt het eerste deel van het centrale gebed van de Hoge Feestdagen, ‘Wij zullen de machtige heiligheid van deze dag in acht nemen …’, terwijl de klarinet de motieven uit ‘Onze Vader, Onze Koning' droomt. Het tweede deel is gebaseerd op 'The Old Klezmer Band', een traditioneel dansdeuntje, dat hier wordt omgeven door contrasterende motieven. Het derde deel werd vóór alle andere geschreven. Het is een instrumentale versie van K'vakarat, een werk dat ik een paar jaar geleden heb geschreven voor het Kronos Quartet en voorzanger Misha Alexandrovich. Dit deel vormt, samen met het postludium, de afsluiting van het gebed dat in het eerste deel open was gelaten.”

Het is een groot stuk van ruim een half uur voor klarinet en strijkkwartet. Dat wordt nu aangevuld met een ander groot stuk voor dezelfde bezetting: het klarinetkwintet opus 115 van Johannes Brahms. Ik vroeg Marco waarom dit stuk voor hem zo speciaal is.
“Brahms heeft veel voor de klarinet geschreven. Twee sonates, een trio en een kwintet. Hij schreef deze stukken ook in zijn latere leven, dus hij was echt al een zeer gerijpte componist toen die muziek ontstond. Naar mijn mening zijn het allemaal meesterstukken. Ik ben erg blij met dit repertoire, en persoonlijk vind ik Brahms ook een heel intelligente componist. Alles wat hij schrijft is enorm doordacht. Daardoor is het zo krachtig. Het is eigenlijk onmogelijk om er niet door meegesleept te worden. En dat geldt voor de uitvoerenden, maar ook voor de luisteraars.”

Extra bijzonder dat we nu twee stukken voor klarinetkwintet gaan horen in Heiloo. Er is niet veel muziek voor deze bezetting.
“In het klassiek repertoire is er het klarinetkwintet van Mozart”, zegt Marco, “en dan is er natuurlijk een klarinetkwintet van Weber. Weber schreef ook nog eens drie klarinetconcerten. En eigenlijk voel ik een sterk verband tussen Weber en Brahms. Weber schreef concerten in f-klein en es –groot. En toen Brahms de klarinetsonates schreef, gebruikte hij diezelfde toonsoorten als een soort eerbetoon voor zijn collega.
We denken natuurlijk aan Brahms als een echte klassieke componist, en terecht, maar ook hij werd sterk beïnvloed door populaire muziek en volksmuziek. Het Adagio, het tweede deel van het Brahms- kwintet is daar een heel goed voorbeeld van. Als je niet weet dat het Brahms is, voel je daarin ook de volksmuziek.
Zo heeft Brahms ook weer een link met de muziek van Golijov. Ik ben heel blij dat ik in Heiloo nog eens het stuk van Golijov kan spelen, en voor mij als klarinettist is het spelen met een strijkkwartet geweldig. Het is de best denkbare combinatie, en je haalt er enorm veel voldoening uit. Ik hoop dat het publiek ervan zal genieten, dat het hun oren opent, en dat ze hun ogen dichtdoen bij Golijov en dat ze genieten van Brahms.”

Bert Honig, 26 maart 2024

Johannes-Passion in kleine bezetting – een gesprek met Roel Stern
door Bert Honig


Eik en Linde is een roemrucht café aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Ik vroeg aan Roel Stern hoe een barokensemble aan die naam komt. “Daar repeteerde het ensemble voor het eerst. In de bovenzaal die nu niet meer bestaat, was in het jaar 2000 ook het allereerste concert van Eik en Linde. Dat weet ik nog erg goed,” vertelt Roel, die zelf traverso in het ensemble speelt. “Toen moest ik de b-klein suite van Bach spelen op een instrument dat ik nog maar net in huis had, heel spannend. De eigenaar van dat café was een fan van ons. Hij zat te stuiteren op de eerste rij bij dat concert, hij vond het helemaal geweldig dat er in zijn café een nieuw orkest ontstond. Op die energie van hem hebben we nog heel lang geteerd. Hij komt nog steeds wel eens luisteren.”

Waar kwam het idee vandaan om dit ensemble op te richten?

“De groep is eigenlijk in de bus ontstaan, toen we op de terugweg waren van een koorbegeleiding met een modern orkest. Er kropen toen wat strijkers bij elkaar die graag eens op oude instrumenten wilden spelen. Ik hoorde dat, en toen dacht ik, daar ga ik eens even bij zitten. En zo is het gekomen, het plan is in de bus gesmeed.”

Met oude instrumenten bedoel je authentieke instrumenten? Zo presenteert het ensemble zich. Wat houdt dat in?

‘’Het zijn de instrumenten die ontstaan zijn in de tijd dat Bach zijn muziek schreef. We speelden vooral muziek uit zijn tijd en een stukje daarna. De instrumenten waren toen in zoverre anders, dat ze veel minder gebouwd waren op volume en draagkracht en evenwicht in hoog-laag en hard-zacht. Een totaal ander uitgangspunt: spelen met wat je hebt. Je hebt een stuk hout, je boort er gaten in en je blaast erop. Daar ga je het mee doen. Heel anders dan de wetenschappelijk uitgewogen en perfect gestemde instrumenten waar we tegenwoordig op spelen. We merkten dat juist de beperkingen van die oude instrumenten muzikaal enorm veel opleveren. Dat je beter snapt waarom de muziek zo geschreven is en beter hoort wat er gebeurt in de muziek. De balans tussen blazers en strijkers, die met moderne instrumenten altijd moeilijk is, is juist veel natuurlijker. Alles valt met die oude instrumenten meteen op z’n plek. Je voelt dat het voor dit instrumentarium is geschreven.”

Als je indertijd naar de eerste uitvoeringen van Bach-cantates met authentieke instrumenten luisterde, was dat heel spannend en baanbrekend, maar er ging nog van alles mis. Nu hoor je dat eigenlijk niet meer, toch?

“Ja, je raakt ook langzamerhand steeds meer thuis op die authentieke instrumenten. Je hoort eigenlijk helemaal niet meer dat het moeilijk is. Je speelt sowieso in een andere stemming, en je bent je ook veel bewuster hoe je alles intoneert dan met moderne instrumenten. De blazers spelen op kopieën van barokinstrumenten. De strijkers spelen op instrumenten die vaak in de bouw wel een beetje gemoderniseerd zijn. Sommige zijn helemaal teruggebouwd naar vroeger. De innerlijke spankracht is wat minder groot gemaakt. De snaarspanning is lager omdat de barokke stemming een halve toon lager is dan die van tegenwoordig. Er wordt op darmsnaren gespeeld, wat heel andere klankmogelijkheden heeft. Kort samengevat: misschien wat minder glanzend, maar veel warmer. Qua mengklank is er ook meer mogelijk. En er worden ook nog eens barokstokken gebruikt, die waren veel lichter. Maar voordat mensen nou denken dat het allemaal erg primitief is: er worden tegenwoordig ook hele goede barokstokken van carbonfiber gemaakt. Strijkers zijn daar vaak heel blij mee, want dat blijkt prima te werken.”

Jullie spelen in een kleine bezetting, maar hoe klein is klein?

“Drie eerste violen, drie tweede violen, twee altviolen, cello en bas en verder wel de complete blazersbezetting en een continuo met een kistorgeltje. Zestien instrumentalisten en zes vocale solisten.”

Maar er is toch ook een koor?

“Ja, er is een aantal jaren geleden een Eik en Linde koor opgericht. De groep wisselt, maar het zijn iedere keer ongeveer twintig goede amateurzangers. Het is een stabiele groep die graag meedoet. We hebben met hen al hele mooie dingen gedaan, waaronder de
Matthäus-Passion natuurlijk. Maar is nu ook en plan om aan het eind van het jaar het Weihnachtsoratorium te gaan doen. En als we de tijd van leven hebben, willen we vast ook een keer de Hohe Messe met ze doen. Dit is de eerste uitvoering van de Johannes-Passion met dit eigen koor.”

Wat is jouw favoriet, de Mattheüs of de Johannes?

“Ik heb eigenlijk geen voorkeur, ik vind het allebei stukken op een eenzaam hoog niveau, muzikaal gezien. Ik vind in de Johannes de tekst vaak indrukwekkender. Bijvoorbeeld de uitspraak van Pilatus die zingt
Was ist Wahrheit? Dan denk ik ja, dat zijn vragen. Het stuk lijkt wat introverter dan de Mattheüs, maar er zitten van die momenten in waar de tijd helemaal stilstaat. Maar de Mattheüs sleept je enorm mee in het verhaal, heel overrompelend. Ik vind het allebei heel erg goed, maar heel anders om te spelen. Er zijn prachtige aria’s met de sopraan voor de traverso. Zerfliesse mein Herze spelen we met een enkele fluit, maar Ich folge dir gleichfalls doen we met twee fluiten unisono, want dat ligt heel laag, en je kunt eigenlijk nergens ademhalen. Samen ben je dan minder kwetsbaar.”

Wat opvalt is de enorme hoeveelheid drama in het stuk. In Bachs tijd vonden mensen dat soms wel ver gaan, opera in de kerk.

“Bach heeft natuurlijk geen opera’s geschreven, maar hij haalt echt alles uit de kast. Ik weet nog goed dat ik het voor het eerst hoorde en dan dat recitatief waarin het gordijn van de tempel scheurt van boven tot onder. Wat Bach daar dan voor noten opschrijft, dat is in die beide passionen verpletterend. De inhoud lag hem denk ik heel na aan het hart. Er is nog wel eens aan getwijfeld of musici deze moeilijke muziek wel goed konden uitvoeren, maar inmiddels weten we wel dat er echt waanzinnige instrumentalisten in zijn orkest zaten. Dat is wel uitgezocht. Die konden die vreselijk moeilijke partijen echt goed spelen. En toch, hoe moeilijk ook, in Nederland wordt deze muziek nog steeds elk jaar in de passietijd heel vaak uitgevoerd. Dat is niet voor niets.”

De
Johannes-Passion eindigt eigenlijk helemaal niet zo droevig. Na het droevig nadenkende slotkoor Ruht wohl, volgt nog het koraal Ach Herr, lass dein lieb Engelein.

“Dat klopt, dan ga je helemaal door de grond in het slotkoor, en dan komt er nog een ongelofelijk open en sereen slotkoraal achteraan. Helemaal in majeur en zo krachtig en troostend. Ik speel deze passionen al sinds de jaren tachtig, maar ik krijg er ieder jaar meer zin in. Het is iedere keer weer zo bijzonder om het te kunnen doen. Het lijkt ook steeds weer anders. Dat voelen mijn medespelers volgens mij net zo. En als het dan ook buiten een beetje naar de lente gaat ruiken en de dagen worden wat langer, is het een bron van hoop.”

Bert Honig, 4 maart 2024