Klassiek in Witte Kerk Heiloo

Op deze pagina steeds voorafgaand aan een concert een interview met één van de musici.
vrijdag 16 mei: Ensemble Odyssee

Iets dat van jezelf is - een gesprek met Anna Stegmann en Eva Saladin


“Ontroerend waar het moet, fris en fruitig waar het kan”, schreef het Tijdschrift Oude Muziek over Ensemble Odyssee. In 2022 waren ze in De Vermaning en de Witte Kerk met een programma rond de Franse barokdans. Nu komen ze met een programma waarin de Venetiaanse invloed aan het hof van Dresden centraal staat. Het ensemble kan zich presenteren als een heel orkest, maar op vrijdag 16 mei in Heiloo en op zaterdag 17 mei in Zaandam treden zij op in de kernbezetting met Eva Saladin (viool), Anna Stegmann (blokfluit), Georg Fritz (hobo) en Andrea Friggi (klavecimbel).

“We begonnen onder de naam Odyssee in een kleine bezetting”, vertelt Anna. “Andrea en ik speelden al tijdens onze studie samen. We studeerden alle vier min of meer tegelijk aan het Conservatorium van Amsterdam. Eva ging in 2011 naar Basel om verder te studeren, dat was ook het jaar dat we onze eerste cd uitbrachten. Dat deden we met een grotere groep. Maar het team dat alles organiseert, programma’s bedenkt en fondsenwerving doet - alles wat bij een goed ondernemend ensemble hoort - dat zijn wij vieren. Zo’n organisatie heb je hard nodig om een ensemble overeind te houden, maar wij houden er natuurlijk ook heel veel van om samen muziek te maken. Dat gaat ons makkelijk af. We zijn in veel dingen heel verschillend maar in het muziek maken komen we altijd dicht bij elkaar, en we komen ook steeds weer terug bij die kleine kerngroep. Er zijn geen bibliotheken vol repertoire voor onze bezetting, maar er is toch genoeg om interessante programma’s van te maken. Nu, na vijf of zes jaar, is dit de eerste keer dat we weer zo optreden. Het begin van een nieuwe fase. Het komt ook op een goed moment. Er komt een nieuwe cd aan, waarop wij vieren de kern zijn als solisten, maar worden aangevuld met onze vrienden van de grotere groep.”

“Na mijn studie in Amsterdam ben ik naar Basel gegaan”, zegt Eva. “Twee van ons wonen nog in Amsterdam, maar veel van onze medespelers uit de grotere bezetting zijn ook uit Nederland weggegaan. We zijn in Amsterdam opgericht en hebben een grote binding met Amsterdam en met de Nederlandse school van oude muziek, alleen wonen we er grotendeels niet meer.”
“Ieder van ons heeft zijn eigen ontwikkeling ergens anders voortgezet”, vertelt Anna. “Daar heeft het ensemble enorm van geprofiteerd. Het is de realiteit van musici van vandaag dat je overal moet werken. Dat heeft ook nadelen, want je moet het steeds goed organiseren als je bij elkaar wilt komen. Het is een symptoom van deze tijd, er is niet genoeg werk op één plek. We gaan van de ene plek naar de andere. Zo’n leven is mooi, maar niet altijd makkelijk. Ik werk op veel plekken, maar Odyssee is mijn muzikale thuis. De groep beschermt je ook, je bent nooit alleen.”
Anna geeft les in Londen en Eva in Wenen. Eva speelt bij diverse oudemuziek-ensembles en ‑ orkesten. “Ik doe veel verschillende dingen, maar als je met zo’n groepje een speciale band hebt, heb je het er graag voor over om de reis te maken. Het is zo fijn om iets te hebben dat van jezelf is. Ik word gelukkig wel waargenomen als persoon, maar je speelt als violist toch vaak onder leiding van iemand anders, ook al ben je de concertmeester. En dit doen we onder onze eigen naam, het is ons eigen ding. Dat is erg leuk, dan ben je daarvoor ook artistiek zelf verantwoordelijk. Ik speel ook soloconcerten, maar je eigen groepje is bijzonder. Dat is enorm de moeite waard.”

Ensemble Odyssee beschrijft zichzelf als een van de jonge exponenten van de oude-muziekbeweging in Nederland. Eva studeerde eerst modern viool, maar de laatste vier jaar daarvan deed ze ook barokviool als bijvak bij Lucy van Dael. “Toen was het voor mij een natuurlijke keuze om nog een master te halen in barokviool. Dat doe je het beste in Basel, want dat is het meest gerenommeerde instituut voor oude muziek. Ik wilde ook heel graag naar Zwitserland, dus dat kwam mooi samen. In Amsterdam was ik een bijvakker op barokviool. Ik vond het fijn om daarop lekker muziek te maken naast het serieuze en harde studeren met een moderne viool. Ik zou er geen nee tegen zegen om nog modern viool te spelen, maar omdat ik in Basel in de oudemuziek-wereld terechtkwam, ligt dat nu niet zo voor de hand. Ik kwam bij de barokviool door mijn interesse voor het repertoire, omdat je dan met Bach begint. Maar ik kwam ook tot de conclusie dat ik me op darmsnaren met een barokstok beter kan uitdrukken. Je moet echt op het instrument ingaan bij darmsnaren. Het instrument vertelt je wat je kunt en moet doen. Het voelt natuurlijker voor mij, de ziel van het instrument ligt voor mij dichterbij. De stijl van de zeventiende en achttiende eeuw past ook bij mij. Ik voel mij minder thuis bij de negentiende eeuw. Het begint dan voor mij pas weer bij het modernisme.”
Anna studeerde eerst in Münster. “Ik heb vier jaar in Duitsland gestudeerd bij Winfried Michel. Daarna wilde ik in Amsterdam nieuwe muziek studeren, daarvoor was Amsterdam het mekka. De blokfluit kan daarin heel expressief zijn. Ik heb vier jaar in Amsterdam gestudeerd. Op mijn master-examen heb ik alleen nieuwe muziek gespeeld, zestig minuten, alles uit mijn hoofd. Maar ik heb daarna niet veel nieuwe muziek meer gedaan. Ik speel erg graag oude muziek met ensembles. Andrea Friggi had daarin ook veel invloed op mij. Ik ben weer teruggekomen bij dat repertoire en ook steeds dichter bij de historische uitvoeringspraktijk met de blokfluit. Ik heb veel ingehaald dat ik links had laten liggen tijdens mijn studie in Amsterdam. Maar ik vind nieuwe muziek nog steeds een interessant deel van ons repertoire, de combinatie van oud en nieuw is voor mij verrijkend.”

Ensemble Odyssee houdt de principes van de pioniers van de oude muziek hoog, maar weet daarbij ook een eigen aanpak te vinden. “Je vertrekt altijd van waar je vandaan komt”, zegt Anna. “Je docent kan tijdens een studie een sterke invloed op je hebben, maar als het goed is ga je door met je eigen ontwikkeling. Zo is ook de oudemuziek-scene constant in ontwikkeling. Er is nog steeds veel wat je kunt ontdekken en waarnaar research wordt gedaan. Dat vinden we alle vier heel belangrijk. Het is een goed teken als je hetzelfde repertoire na vijftien jaar heel anders speelt.”
Eva: “Dat vind ik ook. Die Nederlandse pioniers hebben zo veel werk voor ons gedaan, dat was geweldig. Maar daardoor voelde het ook als: wat wij zeggen is waar, wij hebben herontdekt hoe je deze oude muziek moet spelen. Al zei Lucy van Dael wel steeds dat we zelf moesten nadenken. Ik kwam naar Basel met het respect voor hun waarheden en kennis. Maar daar was ook een andere waarheid met andere pioniers. Daar heb ik pas begrepen dat je niet dogmatisch kunt zijn. Ik geef nu ook zelf les. Als ik studenten uitleg hoe ze iets moeten doen, geef ik nog heel vaak als reden dat Lucy het zo tegen mij heeft gezegd, al heb ik er natuurlijk zelf ook veel over gestudeerd en gelezen. Wat zij zei, dat was gewoon zo.”
Anna: “Ja, ik heb precies dezelfde ervaring bij het lesgeven. Dat heeft mij heel erg gemotiveerd om zelf nog veel meer te lezen en te studeren en zo mijn eigen waarheden te bevragen.”

In Heiloo en Zaandam speelt Odyssee een programma met als motto:
Venetiaanse pracht in Saksen. Centraal staat Johann Georg Pisendel, een belangrijke Duitse vioolvirtuoos. Als concertmeester van het Dresdener Hoforkest ontwikkelde Pisendel tijdens zijn verblijf in Venetië een hechte vriendschap met Vivaldi. Hun wederzijdse inspiratie bracht Vivaldi ertoe verschillende sonates en concerten aan zijn getalenteerde Duitse collega op te dragen. Veel van deze werken werden door Pisendel zelf meegenomen naar Dresden, en ze worden nog steeds bewaard in de Staatsbibliotheek van de stad.
Anna: “Het publiek hoort muziek die daar aan het hof werd verzameld en waarschijnlijk ook gespeeld. Iedereen kent natuurlijk Vivaldi, maar we spelen ook een mooi Quadro van Riedel, heel raar maar erg leuk. Ook voor onze bezetting, net als het prachtige Quadro van Fasch en dat van Janitsch. De combinatie van onze instrumenten is ook heel charmant. Stukken die je nu niet meer zo vaak hoort. Dat doen we als ensemble ook heel graag. Niet alleen het bekende gouden repertoire.”
Eva: “Die componisten leerden veel repertoire kennen doordat Pisendel heel veel muziek heeft gekopieerd, ook van Vivaldi. Er is veel werk van andere componisten in zijn handschrift overgeleverd. Ik speel van Pisendel zelf ook de beroemde solosonate. Dat komt niet zo vaak voor, zo’n stuk voor viool alleen, dus dat is heel bijzonder. En dan spelen we nog een prachtige triosonate van Händel.
Als componisten het voor elkaar krijgen om een optimale klank uit de instrumenten te halen, kun je een kleine bezetting met verschillende kleuren heel vol laten klinken.”
Anna: “Wij verheugen ons op een mooi concert van vrienden op het podium voor hopelijk veel vrienden in het publiek!”

Bert Honig 21 april 2025


Dit past echt bij me – een gesprek met Marieke Kosters

Violiste Marieke Kosters, de tweede violiste van het Vespucci Kwartet, speelt zoals ze zelf zegt een thuiswedstrijd in de Vermaning. Zij woont nog niet zo lang in Zaandam. “Een jaar nu, en toevallig ook dicht in de buurt van de concertlocatie. We woonden hiervoor in Amsterdam, en we wilden graag meer ruimte. Ik vind het hier erg fijn. Ik ben al vaak langs de Vermaning gefietst en verheug me erop er nu ook te spelen.”

Je moet vroeg beginnen met viool als je echt goed wilt worden. Ik vroeg Marieke hoe dat bij haar ging. “Ik begon op mijn zesde en dat vinden sommige mensen wel laat. Meestal is het met vier, vijf of zes jaar. Mijn ouders namen mij mee naar een open dag van de muziekschool, en daar maakte ik voor het eerst kennis met de viool. Ik vond gitaar en dwarsfluit ook mooi, maar toen ik die viool hoorde was ik meteen verkocht. Ik weet natuurlijk heel goed wat ik nu mooi vind aan het instrument, maar als je zo jong bent, benoem je dat niet. Dan is het vooral vanuit je gevoel dat je zo’n instrument kiest, dat je denkt: dit past bij me.”
Marieke Kosters volgde uiteindelijk privé-vioollessen in Groningen en studeerde daarna vanaf haar zeventiende aan het Koninklijk Conservatorium van Den Haag bij Ilona Sie Dhian Ho en Peter Brunt. Daar behaalde ze haar
bachelor en haar master diploma. Ze heeft een grote passie voor het spelen in symfonieorkesten, maar ze speelt ook heel graag in een strijkkwartet.

“ Ik heb nooit een fulltime strijkkwartet gewild omdat ik ook zo veel van orkest spelen houd. De combinatie vind ik erg fijn. Ik was denk ik elf of twaalf toen ik voor het eerst in een symfonieorkest speelde. Al die instrumenten, die kende ik toen nog helemaal niet. Ik begon helemaal achteraan bij de eerste violen, vlakbij de blazers. Het geluid van vier hoorns samen had ik nog nooit gehoord, dat was echt een belevenis. Ik heb vijf jaar lid in het Jeugdorkest Nederland gespeeld, van mijn veertiende tot mijn negentiende. Ik begon ermee toen ik nog op de middelbare school zat. Daarna heb ik nog het Nederlands Studenten Orkest gedaan en ik heb gespeeld in het European Union Youth Orchestra. Nog tijdens mijn studie, op mijn eenëntwintigste, kreeg ik een baan bij het Nederlands Philharmonisch Orkest. Daar werk ik nu nog steeds. Ik werk voor tachtig procent, maar dat betekent in de praktijk dat je eigenlijk alle programma’s speelt die het orkest heeft. Dat is best een druk bestaan. Je moet het wel echt heel graag willen als je er nog iets naast wilt doen. Dus kwartetspelen doe ik echt omdat ik het heel leuk vind. Ik heb een enorme voorliefde voor het strijkkwartet, en ik kwam in het Vespucci Kwartet terecht door Douw en Stephanie.”

De leden van het kwartet zijn allemaal in de orkestwereld actief. Cellist Douw Fonda en altvioliste Stephanie Steiner zitten ook in het Nederlands Philharmonisch Orkest. Lisanne Soeterbroek, de eerste violist, speelt in het Antwerp Symphony Orchestra.
“Ik ben redelijk nieuw in het kwartet,” vertelt Marieke. “De andere drie spelen al sinds de oprichting in 2009 samen. Ik doe het nu twee jaar. Mijn oude kwartet was het Helikon Kwartet. Dat bestaat niet meer. Ik had toen net mijn baan bij het NedPho en mijn medespelers kregen banen in het buitenland. Daardoor pasten onze schema’s gewoon niet meer in elkaar. Ik speelde een tijdje alleen in het orkest, maar toen begon ik het kwartetspelen toch weer te missen. Je hebt in een kwartet een veel actievere rol in het repetitieproces en in de keuze van de stukken die je wilt spelen. Ik vind het ook fijn omdat je meer solistisch bent, je valt meer op en je bent ook meer verantwoordelijk voor je partij dan in het orkest.”

Marieke speelt op een bijzondere viool van de Franse vioolbouwer Joseph Hel uit ca. 1880. Dat instrument heeft ze in bruikleen van het Nationaal Muziek Instrumentenfonds. “Zij hebben een collectie instrumenten, en als zij je aanvraag goedkeuren, gaan ze kijken wat bij je past en dan mag je wat instrumenten uitproberen. Ik vond daar toen eigenlijk direct deze viool. Hij is helemaal niet schel, en heeft heel veel resonantie. Ik kan eigenlijk niet goed uitleggen waarom ik deze zo mooi vind. Ik speel wel eens op een andere viool, maar ik vind gewoon nooit die klank die precies bij mij past. Dat is heel persoonlijk, en heel fijn dus dat ik dit instrument kan bespelen.”

Elke speler heeft in een strijkkwartet zijn eigen speciale betekenis. “Er zijn wel kwartetten waarin de eerste en tweede violist afwisselen, dat kan ook, maar wij hebben een vaste plek. In andere formaties speel ik ook wel eerste viool. In het orkest ook. Maar in de kwartetbezetting werkt het heel goed. Lisanne is echt een primarius, en ik vind het heel fijn om meer die verbindende rol te hebben. De middenstemmen geven het geheel de kleur, daar haal ik veel plezier uit. Je hebt ook met iedereen mooie lijntjes, wel eens een solootje en veel samen met de eerste viool, maar ook veel met de alt en de cello. Het is gewoon een mooie plek.”

Vespucci was een Florentijnse bankier, diplomaat en ontdekkingsreiziger die in dienst van de Spaanse en Portugese koning delen van een toen voor hen onbekend continent verkende en de gebieden letterlijk en figuurlijk in kaart bracht. Het Vespucci strijkkwartet koos zijn naam omdat zij zelf voortdurend op zoek zijn naar nieuwe muzikale werelden. In hun programma’s
Vespucci & Friends werkten zij samen met andere musici, maar ook met acteurs en regisseurs. Ze maakten muzikale voorstellingen voor volwassenen en voor kinderen. “Wij zijn als het ware ontdekkingsreizigers van de muziek,” zegt Marieke. “De rijkdom van het repertoire is enorm. Er is zoveel moois. De anderen doen dit al vijftien jaar, maar ik heb ook al een redelijk groot repertoire met hen. Elk seizoen pakken we weer nieuwe dingen op, ook steeds weer hedendaagse muziek, daar houd ik ook veel van. We spelen nu ook de familievoorstelling Peter en de draak. Die hebben we ontwikkeld samen met een acteur. We hebben dan zelf ook een grote rol in het stuk met tekst en we spelen stukken uit het hoofd, zodat je ondertussen over het toneel kunt bewegen. Dat vraagt van ons ook dingen die we anders nooit doen, best ingewikkeld, maar spannend en leuk.”

Het Vespucci kwartet speelt een programma met muziek van Beethoven, Caroline Shaw en Debussy in Zaandam op zaterdag 12 april en in Heiloo op zondag 13 april.
“Beethoven schreef wel zestien strijkkwartetten, ik ken ze lang niet allemaal. Wij spelen zijn Quartett serioso. Dat is het elfde kwartet in f-klein. Het is het laatste werk van zijn middenperiode. Het bijzondere is dat het stuk heel compact is, er zitten geen frivoliteiten in. Hij heeft hier alleen dat opgeschreven wat echt nodig is. Dat werkt heel goed.
Debussy schreef maar één strijkkwartet. Dat is echt een prachtig werk. Dat speel ik nu voor het eerst. De anderen hebben het al eerder gedaan. Het stond echt op mijn wensenlijst. Het is niet makkelijk om te spelen, maar het zit heel goed in elkaar. Er is één muzikaal motief dat in de vier verschillende delen steeds terugkomt. Hij heeft de strijkkwartetklank ook heel goed benut, alsof hij dat al heel vaak had gedaan. Het is heel erg Debussy met die typische Franse klank. Totaal anders dan Beethoven.”

Dat zijn dus heel verschillende muzikale werelden, en ze worden op het concert van elkaar gescheiden door een compositie van Caroline Shaw. Ik vroeg Marieke of dat voor de meeste van onze luisteraars niet een nieuwe, onbekende naam zal zijn.
“Dat denk ik ook. Ze is nog heel jong, maar ze maakt wel heel veel naam. Ze is dit seizoen
composer in residence bij Het Concertgebouw. Ze is echt een rijzende ster. Dat vind ik ook heel logisch, want heel veel mensen zullen dit stuk mooi vinden als ze het horen. Prachtige muziek, en ook heel eigen. Dat vind ik erg knap. Zij schreef al meer voor strijkkwartet. Wij spelen nu Entr’acte. Ik kende dit stuk omdat ik het al eens met strijkorkest heb gespeeld, maar ik vind het veel mooier met kwartet. Het is intiemer en je kunt de kleuren meer neerzetten. Het stuk grijpt af en toe terug op oudere muziek. Het heeft de neiging om op bepaalde punten heel barok te zijn, maar het is ook heel koor-achtig. Caroline Shaw zingt zelf ook, en in dat vocale zie je duidelijk haar zangachtergrond.
Ik hoop dat het publiek verrast wordt door ons programma, ik denk dat het hele mooie muziek is waar mensen enorm van kunnen genieten.”

Bert Honig, 1 april 2025


De vuurtoren als baken – een gesprek met Albert Brüggen

Op zondag 16 maart komt het Il Faro Kwartet ’s middags naar Heiloo en ’s avonds naar Zaandam. De leden van dit strijkkwartet spelen op instrumenten met darmsnaren uit de klassiek-romantische periode. Ik praat met Albert Brüggen, de cellist van het kwartet. Hij heeft op dit moment een druk bezette agenda. Toch vinden we een momentje om elkaar even aan de telefoon te spreken terwijl hij een bord eend met noedels eet bij de Chinees.

Albert speelt al vanaf zijn zevende jaar cello. “Dat was bij ons thuis gewoon vanzelfsprekend, dat je een instrument uitkoos. Ik heb eerst op het conservatorium modern cello gestudeerd. Ik heb dus geen officiële opleiding tot barokcellist gehad. Ik heb het alleen maar gedaan, ook al tijdens mijn conservatoriumstudie. Als blijkt dat je dat dan goed doet, dan word je daarvoor gevraagd. Inmiddels word ik eigenlijk al lang niet meer voor modern cello gevraagd. Ik heb ook niet de ambitie om audities te gaan doen voor allerlei orkesten. Ik speel op modern cello sowieso ook al op darmsnaren.”
Alberts broer Daniël is blokfluitist en zijn oom Frans was dat natuurlijk ook voordat hij met het Orkest van de Achttiende Eeuw begon. Het blokfluitconcert van Sammartini en de sonates van Händel en Telemann zouden bepalend worden voor Alberts voorliefde voor oude muziek. Inmiddels is er een hele rij oude-muziekensembles waar hij veel mee speelt: Musica Amphion, het Orkest van de Achttiende Eeuw en het Duitse barokensemble Musica Alta Ripa. Hij speelde ook jarenlang bij Cantus Cölln, een in 1987 opgericht vocaal ensemble onder leiding van Konrad Junghänel, dat zich richtte op Duitse en Italiaanse muziek uit de Renaissance en Barok.
“Dat ensemble heeft inmiddels een afscheidstournee gehouden, want Konrad gaat met pensioen. Daar heb ik ook heel veel geleerd. Het was ontzettend leuk om te doen. Bij Musica Alta Ripa worden de leden nu ook allemaal wat ouder, en inmiddels bestaan er natuurlijk weer nieuwe jonge ensembles. Dat is ook goed, zo moet het, dat het aan een nieuwe generatie wordt doorgegeven.”

Pasen valt dit jaar al vroeg, en de passietijd dus ook. Ik vroeg Albert of hij het in deze periode druk heeft met de Passionen. “Ja, ik speel nu bij de Bachvereniging de passieconcerten. Dat doe ik niet elk jaar. Ik heb een soort proefperiode samen met een andere cellist. Spannend, maar aan de andere kant ook weer niet. Het is ook gewoon heel leuk om te doen, en vleiend dat ze me daarvoor gevraagd hebben. Ik weet ook niet of ik bij hen wel alles kan doen, want het zijn erg veel concerten. Ik hoop eigenlijk dat ze zeggen: delen jullie de boel maar. Dat zou ik fantastisch vinden, want het Orkest van de Achttiende Eeuw heeft op dit moment ook vrij veel projecten, onder andere het
Side by Side project.” Bij dat project spelen musici uit het orkest letterlijk schouder aan schouder met studenten van het conservatorium in Den Haag. De studenten leren iets van de orkestmusici en de orkestmusici worden gedwongen om out of the box te denken en uit te leggen waarom ze nu eigenlijk iets op een bepaalde manier doen. Een bijzondere kruisbestuiving.

Het Il Faro Kwartet is ontstaan uit een muzikale vriendschap tussen leden van het Orkest van de Achttiende Eeuw en het Concertgebouworkest. Violisten Alida Schat en Heleen Hulst, altiste Martina Forni en cellist Albert Brüggen spelen ieder jaar een aantal periodes samen, eigenlijk zoals ook het Orkest van de Achttiende Eeuw dat doet. “Het is inmiddels al weer tien jaar geleden dat we met het kwartet begonnen. Wij zijn enorme Haydn-liefhebbers. De naam van ons kwartet, Il Faro, betekent: vuurtoren of baken. We komen als het ware van verschillende kanten naar één punt. Ik ben natuurlijk oude-muziekspecialist. Alida is dat inmiddels ook, maar die heeft eerst in het Metropole Orkest gespeeld. Die heeft dus heel veel lichte muziek, filmmuziek en jazz gedaan. Heleen is heel
veel met hedendaagse muziek bezig, onder andere met Nieuw Amsterdams Peil."
Alida, Heleen en Albert spelen alle drie bij het Orkest van de Achttiende Eeuw, en Martina is lid van het Concertgebouworkest. "We kenden elkaar al wel en we dachten: met deze combinatie van mensen wordt het spannend. Wat we ook belangrijk vinden, is zo min mogelijk repeteren. Natuurlijk moeten we wel dingen afspreken en de intonatie afstemmen als het echt heel opvallend is, maar we proberen de boel echt zo fris mogelijk te houden. Als we dus een kwartet van Haydn kiezen voor concerten, spelen we er een aantal door, en dan kiezen we er één. En dan zeggen we: oké, we zien elkaar weer bij het concert en dan kijken we wel wat er gebeurt. Iedereen kent natuurlijk z’n partij en iedereen kan heel goed spelen. Daardoor blijft het wel enorm fris en zonder afgesproken kommaatjes of vertraginkjes. Dat betekent ook dat er misschien wat meer rafelrandjes zijn, maar het maakt de boel voor ons wel veel frisser en interessanter, want je moet ongelofelijk opletten en luisteren naar wat de anderen doen.”
Wat meteen opvalt als je interviews met Albert leest, is dat hij een hekel heeft aan het streven naar perfectie. “Ja, perfectie is echt overschat. Het gaat erom wat je zegt met de muziek en wat je uitdrukt. Het gaat er niet om dat het allemaal netjes boven elkaar staat. Bovendien is dat ook maar een keuze. Dat is leuk voor de meneer van de cd-opname, maar dat is niet wat het spannend maakt.”

“Haydn is onze basis,” zegt Albert. Gelukkig schreef die veel kwartetten, wel 68. “En ze zijn ook allemaal echt geweldig. Ik zei een keer: ik speel veel liever een kwartet van Haydn dan van Mozart. Dat was natuurlijk provocerend bedoeld, want Mozart heeft mooie muziek geschreven, soms echt geniaal. Maar in Haydn’s muziek zitten echt ongelofelijke dingen die meer voor muzikanten zijn. Mozart was natuurlijk iemand die voor zijn brood schreef, zeg maar de eerste vrije jongen. Maar Haydn was veel meer iemand die voor mensen van zijn eigen soort aan het componeren was. Hij geeft dus interessante partijen aan iedereen om de muzikanten blij te maken, ook de cello bijvoorbeeld. Bij Mozart zijn het vaak standaard-baslijntjes, maar bij Haydn is het echt nooit saai om de bas te spelen. Haydn had natuurlijk een hele goede cellist in zijn nabijheid. Antonín Kraft was een boezemvriend van hem. Die schreef zelf ook behoorlijk mooie celloconcerten. Het is zelfs de vraag of de celloconcerten van Haydn misschien niet van Kraft zijn. Ik denk dat een aantal kwartetten waar ook van die mooie cellosolo’s in zitten, ook echt voor hem bedoeld zijn.”

Het Il Faro kwartet speelt op 16 maart ook een kwartet van Mendelssohn. “Daar hebben we natuurlijk wel veel meer aandacht voor nodig, dat kun je niet zomaar eventjes doen. Daar moet je wel samen een duidelijk concept voor hebben, en daar moet je dus ook samen over praten en het dan ook echt repeteren.”
En dan speelt het kwartet ook een stuk van Hugo Wolf. “Dat is een soort serenade, een eendelig werkje. Bizar, want daar heb je de hele tijd het idee dat je een maat te vroeg inzet omdat de harmonieën steeds verschuiven. Harmonisch echt erg wild. Ik ken Hugo Wolf verder eigenlijk alleen als liedcomponist. Dat vocale hoor ik niet terug in dit stuk. Het is een soort scherzo, een op zichzelf staand dingetje.”
Zo komen vier musici met totaal verschillende achtergronden in Zaandam en Heiloo samen in drie heel verschillende muzikale werelden.

Bert Honig, 3 maart 2025


16 februari: BACH!
Van klein naar groot en van oud naar nieuw – een gesprek met Mike Fentross

Mike Fentross studeerde luit en barokgitaar. Hij was eigenlijk de eerste professionele barokgitarist in Nederland. Maar we zien we hem vooral met de theorbe, een imposante grote luit. Ondanks de oude muziek revival kennen veel mensen dat instrument nog steeds niet.

De theorbe is veel jonger dan de luit, en werd ontwikkeld aan het eind van de 17
e eeuw vanuit de basluit, vertelt Mike. De luit maakte deel uit van een consort, een familie van instrumenten van sopranino tot bas. Men heeft toen een verlengde hals gemaakt aan de grootste, dat was de bas. Zo kon je de lage bassnaren verlengen, en werd ook het aantal snaren uitgebreid zodat het basregister belangrijk werd. Dat sloot precies aan bij de nieuwe stijl van componeren aan het eind van de renaissance en het begin van de barok. In tegenstelling tot de eerdere polyfonie waarin alle stemmen door elkaar klonken, ontstond er een nieuwe stijl waarin alles draaide om de baslijn met akkoorden en de bovenstem. Met één zanger werd de tekst opeens heel verstaanbaar en kwamen de emoties van de tekst ook veel directer bij het publiek over. Dat nieuwe instrument werd in Italië uitgevonden en heette chitarrone of ook wel tiorba. De naam chitarrone verwijst naar de liedkunst van de oude Grieken, waar één zanger zichzelf begeleidde op een chitarra. Het hele concept van zo’n dichter die de tekst declameert en daarbij dan zichzelf begeleidt, werd als voorbeeld genomen.
De theorbe werd op slag een heel populair instrument. Belangrijke zangers als Giulio Caccini begeleidden zichzelf op een chitarrone. En als ik dan tegenwoordig met een zanger of zangeres samenwerk, proberen wij ook één persoon te worden. Volgens de beschrijvingen had Caccini een heel waardevolle chitarrone. De klankkast, de schelp met die duigen, was van ivoor.

Jij werkte als continuospeler in toonaangevende barokensembles, zoals Les Arts Florissants, Combattimento Consort Amsterdam en Al Ayre Español, maar je hebt ook al jaren je eigen ensemble La Sfera Armoniosa. Dat begon allemaal in 1992 samen met gambiste Paulina van Laarhoven als een kamermuziekensemble, toch? Het ensemble wordt steeds groter.
Ja, dat klopt. Het eerste grote werk dat we deden met vijftien instrumentalisten en tien zangers, was de Mariavespers van Monteverdi. Dat was in 2000 in België op een festival van de klassieke muziekzender. Dat stuk is echt een standaardstuk voor theorbe-spelers. Ik had het al vaak gespeeld, maar ik wilde het erg graag een keer in mijn eigen interpretatie doen.
Met La Sfera Armoniosa doen we nu vaker grote projecten zoals bijvoorbeeld de Orfeo bij de Reisopera. Maar we doen ook voor het label Challenge een hele serie Dutch Masters, waarbij we een aantal relatief onbekende topcomponisten in het zonnetje zetten. We namen muziek op van De Fesch, Hellendaal en Van Wassenaer. Ik ben ook echt geïnteresseerd in onze geschiedenis.
Ons ensemble kan zich dus presenteren van klein tot groot. Paulina en ik geven nog steeds concerten als duo, of ik speel met één zanger, maar het ensemble kan uitgroeien tot meer dan veertig mensen.

Je bent hoofdvakdocent luit en basso continuo aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Je leidt ook vaak grotere projecten aan dat conservatorium als dirigent. Je dirigeert inmiddels veel, ook andere grote ensembles zoals het Nederlands Kamerkoor en diverse orkesten.
Ja, dat was voor mij een logische stap. Op een gegeven moment werd het ensemble op het podium zo groot, dat ik het van achter mijn theorbe lastig vond om daar leiding aan te geven en mijn ideeën goed over te brengen. Ik heb twee en een half jaar les genomen les genomen, toen ik wist dat ik in 2004 Pierrot Lunaire van Schönberg zou dirigeren in het Festival Oude Muziek. Ik moet wel zeggen dat die moderne slagtechniek je soms in de weg zit bij oude muziek. Maar het is natuurlijk wel heel handig om ook iets van techniek te hebben als je voor een groot ensemble staat. De barokorkesten van tegenwoordig hebben niet altijd een dirigent, ze weten heel goed hoe ze in de stijl moeten spelen. Maar als dirigent probeer je ze natuurlijk wel in goede banen leiden om je persoonlijke visie op het stuk over te brengen.

Het is interessant dat je de Mariavespers noemde, omdat Monteverdi daarin een heel oude stijl combineert met voor zijn tijd krankzinnig moderne dingen. Veel musici uit de oude muziek houden zich nu vaak ook met nieuwe muziek bezig. Jij deed bijvoorbeeld projecten met Boudewijn Tarenskeen en Merlijn van Twaalfhoven. En in Heiloo geef je op zondagmiddag 16 februari een concert met basklarinettist Maarten Ornstein. Een onorthodoxe combinatie. Hoe kwam die tot stand?
We hebben voor het eerst samengespeeld in 2013 in Paradiso in Amsterdam. Ik was gevraagd door het Paradiso Orchestra om een barokprogramma te maken. Daar was Maarten Engeltjes als zanger bij betrokken, maar ook een bevriende rockgitarist en een aantal moderne instrumentalisten met een heel andere achtergrond, waaronder Maarten Ornstein. Ongeveer in diezelfde periode is Splendor Amsterdam ontstaan, en daar waren Maarten en ik vanaf het begin bij betrokken. Het klikte meteen tussen hem en mij. Muzikaal, en ook in klank. Zoals dat soms gaat, zonder dat je al te veel moet praten over wat je samen doet. Zoiets had ik ook meteen met Paulina. Dat is heel waardevol.
Mijn debuutconcert met Maarten was gepland in het kleine zaaltje van Splendor, maar er werden zo weinig kaartjes verkocht dat we maar op zolder zijn gaan zitten. We hadden daar geen volle bak, maar een volle bank. Iinmiddels hebben we vaak samen opgetreden, en in 2022 de Willem Breuker Prijs gewonnen. Dat was een hoogtepunt omdat we buiten de gebaande paden treden. De basklarinet bestond natuurlijk niet in de tijd van Bach, en Maarten komt uit de wereld van de jazz en de wereldmuziek. Alles wat we spelen is zelfbedacht want die twee instrumenten klonken historisch helemaal nooit naast elkaar. Maar we leven nu, en we hebben die bijzondere klik samen. We houden onze eigen identiteit, maar er gebeurt iets spannends. Zoals Duke Ellington ooit zei: "If it sounds good, it is good", wat betekent dat er geen goed of fout is in muziek. Er is alleen de schoonheid om van te genieten, en ieders persoonlijke ervaring bij het luisteren ernaar, een bron van inspiratie.

In Heiloo speel je met Maarten muziek uit veel verschillende werelden: Bach, Willem Breuker, Frescobaldi en Stockhausen. Maar in je concert op zaterdagavond 15 februari in Zaandam speel je juist een hardcore oude muziek- programma samen met sopraan Lette Vos.
Ja, in Zaandam klinkt 17
e-eeuwse muziek rond Constantijn Huygens. Die werd bijna negentig, dus dat is een enorme periode. Dat is ook weer allemaal hele goede muziek. Ik probeer me voor zo’n programma ook goed te informeren over de persoon Huygens. Je kunt zijn brieven lezen, en dat geeft ook weer verdieping als je speelt. We werken samen met Ineke Huysman van het Huygens Instituut. Zij weet alles over hem. Hij was een geniale alleskunner, een homo universalis, diplomaat, een geweldige netwerker, dichter, musicus en kunstkenner. Maar ik wist nog niet dat hij ook parfumeur was, hij heeft meer dan honderd parfumrecepten opgeschreven. Die stuurde hij ook naar adellijke dames uit zijn netwerk. Ineke heeft nu een parfummaker in Parijs zover gekregen om een van die parfums op historische wijze te maken. Dat kun je nu kopen in de winkel.
Van Huygens voeren we liederen uit in het Frans, Italiaans en Latijn. Er zijn geen Nederlandse liederen van hem bewaard gebleven. Er is heel veel muziek van hem zoekgeraakt in al die eeuwen. We hebben van hem alleen de liederen uit de Pathodia sacra et profana en wat losse stukken, in totaal nog geen vijftig composities van de negenhonderd die hij geschreven heeft. Hij beschouwde zichzelf ook niet als beroepsmusicus, maar muziek was wel heel belangrijk, ook in zijn opvoeding.

Er komen ook nog andere componisten aan bod in Zaandam.
Ja, Huygens heeft Monteverdi zien dirigeren in Venetië, dat schrijft hij in een brief. Huygens reisde veel, en dan maakte hij een tussenstop bij de familie Duarte in Antwerpen. Daar hoorde hij Franse muziek van Lambert op een huisconcert. Hij correspondeerde ook met musici en speelde diverse instrumenten. De theorbe was zijn favoriet. Daarom speel ik muziek voor theorbe van hem en van Kapsberger. Op het concert zullen we ook vertellen over teksten. Lette is een hele goede literaire vertaalster en als zangeres een prachtig nieuw talent. Zij zingt ondermeer bij Cappella Amsterdam. Als solozangeres is ze nog niet zo bekend, maar dat gaat zeker komen, want ze zingt de sterren van de hemel.

Bert Honig 26 januari 2025


Zo. 22 december: De Nootzaak. Gesprek met Paolo Gorini


Individualiteit in een democratische context - een gesprek met Paolo Gorini

Op 22 december komt
Ensemble de Nootzaak naar Heiloo: vier blazers en een pianist. “Cultuur aan de man brengen, daar zien wij als Ensemble de Nootzaak van in,” schrijven zij over zichzelf. Naast werken voor het volledige kwintet komen kwartetten, trio’s en duo’s aan bod. De gedeelde passie voor kamermuziek en het inspireren van iedere luisteraar, ongeacht leeftijd en muzikale achtergrond, vormen voor deze musici de grote drijfveren voor hun samenspel.

Ik praat met Paolo Gorini, de pianist van dit ensemble. Hij studeerde in Italië en in Nederland. Van 2017 tot 2019 was hij lid van
Nieuw Ensemble. In 2019 vormde hij de groep Ensemble Resilience, een collectief van zes muzikanten actief in het hedendaagse veld: vier uitvoerenden en twee componisten gespecialiseerd in computermuziekontwerp. Verder werkte hij samen met filmcomponist en pianist Hauschka, het ensemble Sentieri Selvaggi en Duo Ebano met klarinettist Marco Danesi, die afgelopen april in de Witte Kerk speelde met een klarinetkwintet. Paolo speelt voor het eerst in Heiloo, een nieuw gezicht dus.
“Ik was ongeveer acht of negen jaar oud, toen ik puur uit nieuwsgierigheid zomaar een cd nam uit de verzameling van mijn ouders. Het geluid van de stereo-installatie vulde de kamer met Chopin's eerste ballade; Ik kreeg kippenvel, de rillingen liepen me over de rug. Een elektriserend en extatisch gevoel. Precies daar en op dat moment wist ik wat ik zou willen doen als ik groot werd: dat hypnotiserende gevoel opnieuw creëren en het delen met anderen. Dus nam ik pianoles, en dat was het begin van mijn reis.” Dat schrijft Paolo over zichzelf op zijn eigen website. En daarom ging hij uiteindelijk naar de dichtstbijzijnde grote stad Brescia voor zijn middelbare school en het conservatorium. “Ik was een onconventionele tiener, totaal verliefd op klassieke muziek, en uit mijn portable cd-speler (ja, ik ben nog met een van die dingen opgegroeid) schalden Rachmaninov, Chopin en Beethoven.”

Jij studeerde eerst piano in Italië en daarna in Nederland. Zijn dat heel andere werelden voor jou?
“Ik studeerde piano in Brescia. Daarna deed ik een masterstudie kamermuziek aan het conservatorium Giuseppe Verdi in Milaan, en toen ging ik verder voor een tweede masterstudie aan het Conservatorium van Amsterdam met een focus op nieuwe muziek. Het beviel mij goed in Amsterdam. Ik was er blij mee dat het conservatorium contacten had met een aantal kleinere concertseries, waardoor ik al studerend ervaringen kon opdoen en dingen kon uitproberen. Zo gaf ik mijn eerste concerten in Nederland en begon ik ook mijn duo met Marco. In Italië had ik dat soort mogelijkheden helemaal niet. Daar is eigenlijk weinig connectie tussen de wereld van de muziekstudenten en het werkveld in kamermuziekseries. Die context is belangrijk. Door heel Nederland vind je concertseries, zelfs in kleinere steden en dorpen, waar je kamermuziek kunt spelen.”

Je tweede master had een focus op nieuwe muziek, begon je daar ook met componeren?
“Ik begon eigenlijk al muziek te schrijven toen ik nog in Italië woonde. Daardoor raakte ik ook steeds meer geïnteresseerd in nieuwe en hedendaagse muziek. Dat was dus ook het zwaartepunt van mijn studie in Amsterdam. Er waren op het conservatorium veel projecten met nieuwe muziek. We speelden de muziek van de studenten van de compositieafdeling. Toen kreeg ik de geweldige kans om te werken met Nieuw Ensemble, een van de belangrijkste nieuwe-muziekensembles in Nederland. En zo begon ik langzamerhand mijn creativiteit verder te ontwikkelen met mijn eigen muziek, vooral in de afgelopen drie, vier jaar. Ik ging steeds meer componeren. Ik ben nu niet meer een pianist die soms componeert, maar pianist en componist tegelijk.”

Jouw website geeft het portret van een zeer veelzijdig musicus, pianist, componist en arrangeur. Hoe kun je al die dingen combineren?
“Het hoort allemaal bij wie ik ben, bij muziek maken. Het zijn allemaal manieren om mezelf uit te drukken en om creatief te zijn.”
Onlangs voerde Paolo bij het festival
November Music samen met sopraan Elisabeth Hetherington zijn eigen stuk Night (e)scape uit. Via zijn website www.paologorini.com kun je er een prachtige filmopname van zien waarin de beelden de tekst en de muziek ondersteunen.
“Claudio Monteverdi, Luciano Berio, Gyorgy Ligeti, Radiohead, Steve Reich, Herbie Hancock, Muse, Bill Evans, Maurice Ravel, Igor Stravinsky, Emerson, Lake & Palmer, Jon Hopkins... mijn muzikale smaak is door allerlei stadia heen gegaan, en die kan je allemaal op een of andere manier terughoren in mijn composities,” schrijft hij.

Je hebt met Marco een duo dat het klassieke repertoire speelt en ook hedendaagse stukken.
“Ja, we mixen dat nog steeds. Het hangt natuurlijk een beetje af van waar we spelen. Maar we houden er erg van om de mogelijkheden van onze instrumenten te verkennen. Klassiek en hedendaags zijn niet totaal verschillend. De taal en de stijl zijn natuurlijk anders. Componisten van hedendaagse muziek hebben een heel eigen wereld. Maar elke componist wil natuurlijk zijn eigen verhaal vertellen met zijn muziek. En als uitvoerder wil je de luisteraars overtuigen in elk repertoire en je bedoelingen overbrengen.”

Nu komt Paolo op 22 december naar Heiloo met Ensemble de Nootzaak. Dat is een heel andere wereld, een programma met klassiek repertoire. “Ik zal niet zo gauw een Beethoven-sonate spelen in een recital, maar ik vind het mooi om in een kwintet te spelen,” zegt hij. De groep bestaat uit vier blazers (hobo, klarinet, fagot, hoorn) en een pianist, die naast hun werkzaamheden als docerende en uitvoerende (orkest-)musici, met veel plezier en toewijding op hoog niveau kamermuziek maken. “Ik ben als pianist het jongste lid van dit ensemble, ik heb in de laatste tijd een aantal concerten met hen gedaan. Je krijgt een heel speciale kleur met deze vier blazers, en ze hebben allemaal een heel sterk eigen karakter, zo anders dan een strijkkwartet. We hebben alle vijf onze eigen rol. Er is veel individualiteit maar in een democratische context. De piano brengt denk ik alles samen. Als je naar de partituren en de muziek kijkt, zie je dat de piano er eigenlijk altijd is om de andere stemmen te verbinden, soms ben je als pianist ook meer op de achtergrond om de anderen uit te laten komen.
Dit ensemble heeft vooral een passie voor klassiek repertoire. Maar we spelen veel arrangementen om het repertoire uit te breiden, want dat is oorspronkelijk voor deze bezetting niet zo groot.”

Wat staat er op het programma in de Witte Kerk?
“We spelen het kwintet in Es groot van Mozart, en een bewerking van de Ouverture Leonore van Beethoven die onze hoornist Henk Veldt heeft gemaakt. En dan spelen we het kwintet voor blazers en piano in a klein, een vroeg werk van Gustav Holst. Dat is natuurlijk wel een origineel werk voor onze bezetting. En verder nog een aantal van de
Danish songs van Delius in een instrumentale uitvoering.”

De muziek van de Engelse componisten Holst en Delius is heel verschillend, maar heeft bij beiden continentale
roots. Holst was van Duitse, Zweedse en Letse afkomst en werd geboren als Gustavus Theodore von Holst. Vanaf 1919 liet hij het 'von' achterwege (zijn familie had er waarschijnlijk toch geen recht op). In zijn professionele leven liet Holst zich 'Gustav' noemen. Holst en Frederick Delius stierven allebei in 1934. Delius was van Duitse afkomst en gebruikte zijn voornaam ‘Fritz’ tot zijn veertigste. Zijn zeven Danish songs voor zang en piano werden geschreven in 1896 en 1897, ook een vroeg werk dus.

Het programma van Ensemble de Nootzaak heeft op de website van de concerten in de Witte Kerk als motto
Don’t Leave. Zou dat bedoeld zijn om het publiek aan hen te kluisteren? Die waarschuwing lijkt me echt niet nodig met zulke goede musici en dit mooie en interessante programma.

Bert Honig, 2 december 2024



Zo. 24 november: Zij aan Zij - een gesprek met Shuann Chai

Ik spreek met pianiste Shuann Chai, twee dagen na het concert met vioolsonates van Beethoven samen met haar man Shunske Sato in de Philharmonie Haarlem. “Dat was een fijne avond”, zegt ze. “Het is altijd een goed gevoel als je voor een publiek met enthousiaste mensen kunt spelen. We hebben vorige week een cd uitgebracht met de Beethoven-sonates. Die hadden we in drie sessies opgenomen, vorig jaar november en januari en maart van dit jaar.” Ik vroeg haar of ze blij zijn met het resultaat. “Nou, dat is aan andere mensen om te bepalen. Ik durf nog niet te luisteren, dat is nog een beetje te dichtbij voor mij, dus daar wacht ik even mee.
We hebben ook de pianotrio’s van Brahms opgenomen met cellist Hidemi Suzuki. De productie van die cd start denk ik volgend jaar. Brahms is misschien wel een andere wereld dan Beethoven, maar soms denk ik ook van niet. Het is natuurlijk muziek van later tijd, met een romantische taal qua harmonie en rubato, maar je voelt nog steeds een verbondenheid met eerdere muziek.”

Ik las dat je ook onlangs met het Dudok Kwartet speelde. Wat heb je met hen gedaan?
We speelden het pianokwintet van Brahms en een pianokwintet van de Poolse componiste Grażyna Bacewicz. Allebei fantastische werken. De spelers van het Dudok Kwartet zijn fijne collega’s en vrienden, dus het is altijd een plezier om met hen te werken. Ik speel heel graag kamermuziek. Als je zo veel fantastische collega’s hebt, moet je dat gewoon doen.

Je was negen jaar lang artistiek directeur van het Fortepiano Festival Zaandijk.
Dat was een bijzondere ervaring met mensen uit die buurt. We kijken terug op fijne concerten met een mooie sfeer. Alleen kan er op die historische locaties aan de Zaan nooit heel veel publiek komen. Dat zijn nou eenmaal de regels van de brandweer. Daardoor kon het festival niet groter worden, terwijl subsidiënten daar wel steeds om vroegen. Zo’n groei konden wij niet realiseren op die locaties, het karakter was bewust intiem. De energie en de stress die het vraagt om dan toch steeds weer geld en subsidies te verwerven werd ons uiteindelijk te veel. Daarom zijn we in 2019 gestopt, vlak voor Covid. Dat was achteraf een goede keus, want daardoor hebben we toen niet het hele jaar voor niets gewerkt.

Jij geeft graag les, je gaf al heel veel masterclasses, en sinds afgelopen september ben je ook lerares op het conservatorium bij Codarts Rotterdam. Hoe is dat?
Het is mijn eerste academische jaar bij zo’n opleiding. Ik vind het fantastisch om les te geven. Ik heb daar acht studenten, bachelors en masters en ook twee kamermuziekensembles, dus ik ben heel gelukkig daar. Ik voel ook een grote verantwoordelijkheid voor die jonge musici voor wie ik de mentor ben. Dat is echt een uitdaging.

Jij hebt de beschikking over maar liefst drie instrumenten: een grote concert Steinway-concertvleugel, een Érard-piano uit 1861 en een fortepiano uit 1820 van Rosenberger. Dat is een mooie verzameling.
Jazeker! Die Steinway staat bij mij thuis. Twee grote jazzmusici hebben daar allebei nog op gespeeld: Herbie Hancock en Ahmad Jamal. Hun handtekeningen staan ook op het klankbord. Ik speel zelf geen jazz, dat is iets voor mijn getalenteerde collega’s, maar ik houd er wel veel van.
De Érard staat nu tijdelijk bij Rembrandt Frerichs thuis, hij is ook een liefhebber van oude piano’s. Zijn zoon Samuel studeert jazz aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, maar hij heeft ook les bij mij om klassieke techniek en stijl te leren. Dus daar thuis kunnen ze een extra instrument goed gebruiken. Er wordt elke dag op gespeeld en dat is ook goed voor de piano.
De Rosenberger staat mij thuis. Die heb ik permanent te leen van het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds.

Zijn ze alle drie anders?
Ja, de klank van die drie instrumenten is heel verschillend en ze voelen heel anders aan door het gewicht van de toetsen. Op de fortepiano zijn de toetsen ook een beetje kleiner. Je moet je bewegingen dus heel goed onder controle hebben. De fortepiano heeft parallelsnaren met een transparante klank. De gekruiste snaren van de Steinway geven een rijkere klank met meer projectie. Je moet ook anders luisteren naar een historisch instrument dan naar een modern instrument. Je moet proberen aan te voelen hoe een instrument reageert, en ook hoe je zelf reageert op een instrument. Een voorkeur heb ik eigenlijk niet. Ik heb de keus om deze twee klankwerelden in te zwemmen. Dat is heel fijn.

Je komt binnenkort naar Zaandam en Heiloo voor een quatre mains concert met Ellen Corver die we ook onlangs hier hadden met een pianotrio. Doen Ellen en jij dit vaker? Hoe kennen jullie elkaar?
We hebben enkele concerten samen gedaan. We zijn in Den Haag buren, dat is heel handig. We wonen honderd meter van elkaar, maar we dachten allebei dat de ander in Amsterdam woonde. We kwamen er pas vrij onlangs achter dat dat niet zo was. En toen zijn we voor de lol gaan samenspelen. We zijn echt heel verschillend in klank. Ellen is natuurlijk met Stockhausen en met heel veel hedendaagse muziek bezig geweest, en ik speel meer de oude klassieken, maar we zijn goede vrienden. Ik denk dat wij onze ervaringen mooi kunnen combineren en veel van elkaar kunnen leren.

Wie speelt de hogere registers en wie doet de bas?
Dat wisselen we af. En degene die de bas speelt, doet ook het pedaal. Dan moet je heel goed luisteren, en dat is natuurlijk ook persoonlijk en subjectief. De logistiek is ook enorm belangrijk. Je moet de ruimte voor één persoon met z’n tweeën delen, en die ander heeft dan een heel andere techniek. Dat is spannend. Hoe doe je dat dan samen met je armen en met je handen?

Heb je geen last van de beperkte speelruimte, dat jullie handen elkaar in de weg zitten?
Dat zoeken we in de repetities samen uit. Soms moet ik mijn handen wat hoger houden, zodat Ellen eronderdoor kan. We hoeven er niet heel veel over te praten. Ellen heeft heel veel kamermuziekervaring, ze kan fantastisch luisteren. Ik ervaar met haar veel energie, plezier en openheid. Je moet altijd openstaan voor hoe de ander dingen doet.

Wat gaan jullie spelen op 23 en 24 november?
Allereerst de sonate in F van Mozart. Die schreef hij waarschijnlijk voor zichzelf en zijn zus Nannerl. Zij was een fantastische en begaafde pianist, maar nadat ze getrouwd was kon ze niet meer optreden. Dat was zo in die tijd voor een vrouw. Echt heel treurig. Haar getalenteerde broer stond in de schijnwerpers en zij niet. Maar dit stuk heeft alles: lyrische momenten en ook heel virtuoze.
En dan spelen we Schumann’s
Bilder aus Osten, dat lijken wel een soort ansichtkaarten uit het oosten. Schumann durfde niet veel te reizen, dus het zijn denkbeeldige impressies van Oost-Europese landen, story telling vol donkere bossen en sprookjes. Een beetje zoals zijn Fünf Stücke im Volkston voor cello en piano. Het is sfeervolle, ontspannen muziek, niet per se diep serieus.
Daarna spelen we Ravel’s
Ma Mère l'Oye , dat is een reeks muziekstukken voor kinderen genoemd naar de sprookjes van Moeder De Gans. Die heeft hij later ook voor orkest gearrangeerd.

Jullie spelen ook een stuk van Mayke Nas, die erom bekend staat dat zij musici vaak heel ongewone of onverwachte dingen laat doen op hun instrument. Is dat ook zo in het stuk dat jullie van haar spelen?
Jazeker! We spelen van haar
DiGiT #2. Ik wil de verrassing graag voor de concerten bewaren, maar ik kan je vast vertellen dat het gebaseerd is op handje-klap spelletjes van kinderen. Er wordt dus heel veel in geklapt en de piano wordt daarbij als klankbord gebruikt. Dat vonden we een hele goede match met Ravel omdat Ma Mère l'Oye voor kinderen geschreven werd. Ervaringen uit de kinderwereld leveren ook fantastische muziek op voor volwassenen.

Bert Honig, 3 november 2024

Geen ingestudeerde puzzel - een gesprek met Gerard Spronk van het Delta Pianotrio


Jullie ensemble werd in 2013 opgericht in Oostenrijk, waarom daar?
We zijn gestart met het trio in Salzburg. We waren drie Nederlanders die elkaar in het buitenland hebben gevonden. We speelden toen nog met celliste Irene Enzlin, pianiste Vera Kooper en ikzelf. Het toeval bracht ons samen. We waren daar voor onze solostudie, en we speelden alle drie heel graag kamermuziek. Als je dan bijna de enige Nederlanders bent op het
Mozarteum, trek je naar elkaar toe. We gingen al snel puur voor de leuk een Haydn-trio doorspelen. Dat klikte meteen. Toen is de boel “ontspoord”. We gingen samen les nemen. Toen we nog maar net bestonden, deden we mee aan een concours in Litouwen wat we meteen hebben gewonnen. Daarna hebben we bij een paar andere concoursen ook eerste prijzen gekregen. Dan gaat het plotseling heel hard.

Jullie hebben een nieuwe celliste in het trio. Hoe is het om in een nieuwe samenstelling te spelen?
Als je samen muziek maakt, dan krijg je een bijzondere band. Je deelt intense momenten op het podium, en je moet elkaar op een intuïtieve manier gaan aanvoelen qua klank, timing en muzikale ideeën. Je kent elkaar door en door, ook door de tournees en het samen reizen. Het was dus best een groot ding, die wisseling. Maar het verliep in goede harmonie, we zijn nog steeds goed bevriend. En onze nieuwe celliste Nuala McKenna is echt geweldig, en die brengt weer hele nieuwe ideeën in het trio. We zijn blij dat het allemaal zo gegaan is. Een nieuw hoofdstuk voor ons ensemble.

Jullie hebben bij allemaal beroemdheden uit de kamermuziek les genomen.
Ja, we hebben veel lessen en masterclasses gevolgd. Dat is al weer tien jaar geleden, vooral rond onze oprichting en de jaren daarna. We waren jong, leergierig en ontzettend fanatiek, en overal waar we konden namen we les om zo goed mogelijk te worden. Op een gegeven moment ontwikkel je dan als trio een eigen identiteit, een aanpak van de muziek en de interpretatie. In Basel hebben we nog samen een kamermuziek-
master gedaan. Daar hadden we twee leraren, Rainer Schmidt van het Hagen Quartett en pianist Anton Kernjak. Hun aanpak was vormend voor ons, omdat de les daar echt kon gaan over het totaal ontleden van de muziek, dat je echt kon kijken naar de essentie, en ook hoe je elkaar kunt vinden in al die muzikale bouwstenen waaruit een stuk is opgebouwd. Dan konden we gewoon een halfuur bezig zijn met de eerste regel van een stuk. Eindeloos experimenteren en variëren totdat de muziek echt begon te leven in alle details. Zo ontwikkelden we ook een intuïtieve manier om naar muziek te kijken, waardoor elk concert ook weer anders is. Geen ingestudeerde puzzel, maar eigenlijk allemaal losse bouwstenen die je steeds weer anders combineert.

Jij bent aanvoerder van de tweede violen bij het Residentie Orkest in Den Haag, en ook bij andere orkesten veelgevraagd. Kamermuziek en orkestwerk, zijn dat twee verschillenden werelden?
Voor mij zijn het niet compleet andere werelden. Het gaat om de muziek. In kleine of grote bezetting blijven heel veel elementen toch hetzelfde. Maar kamermuziek is veel intiemer, en daarbij past natuurlijk een andere manier van spelen en werken. Je hebt geen dirigent en daardoor zijn je individuele verantwoordelijkheid en je artistieke vrijheid groot, maar een goede dirigent laat de musici natuurlijk ook spelen. Wat ik mooi vindt van een pianotrio is dat je best heel individualistisch kunt zijn. Vraag en antwoord tussen de instrumenten kun je persoonlijk invullen en de drie instrumenten hebben hun eigen karakter. Tegelijk moet je met verschillende ideeën soms zoeken naar de gulden middenweg.

Jullie spelen in Zaandam en Heiloo het Aartshertog trio van Beethoven. Ik las dat violist en componist Louis Spohr een rampzalige repetitie van dat trio hoorde met Beethoven zelf aan de piano…
Ja, dat is een heftig verhaal. Zo zijn er meer anekdotes over hoe het er aan toe ging toen Beethoven zijn gehoor begon te verliezen. Maar een componist heeft natuurlijk een enorm voorstellingsvermogen. Als je al die noten op papier kunt zetten zonder dat je dat zelf in het moment kunt horen, is dat een soort geprojecteerde muziek in je eigen stilte. Dus ik kan me voorstellen dat juist een componist daar nog een levendige innerlijke gehoorswereld aan kan overhouden.

Beethoven schreef wel zeven pianotrio’s, best veel toch?
Ja zeker, en je hoort in zijn trio’s ook de ontwikkeling die hij door de jaren heen doormaakte. We hebben de meeste nu wel gespeeld. Heel interessant om ze naast elkaar te leggen. Beethoven is ook echt vormend geweest voor het genre. Dat individualistische van de drie spelers zie je ook zeker bij hem. De stemmen kunnen best grillig zijn ten opzichte van elkaar. Dat maakt de muziek ontzettend spannend. Sommige voorgangers van Beethoven hadden vaak veel gedubbelde stemmen in piano en strijkers, en de strijkers werden dan ingezet om de piano wat meer resonans te geven. Bij Beethoven gaat elk instrument echt zijn eigen verhaal vertellen, en daardoor is zijn muziek meer gelaagd.

Het is een stuk van lange adem, met vier delen. Hoe voelt dat als je het speelt?
Op het podium is mijn tijdsbeleving anders dan in het dagelijkse leven. Voor mij staat de muziek in de tijd vrijwel stil. Een deel wat heel langzaam is kan heel snel voorbij gaan, en iets wat heel snel is kan lang voelen Je probeert één aandachtsboog te vormen over het hele stuk heen. Om heel eerlijk te zijn, verlies ik mijn besef van tijd dan.

Jullie spelen ook Verklärte Nacht van Schönberg in een bewerking van Henk Guittart.
We hebben ooit het Orlando muziekconcours gewonnen met Henk als juryvoorzitter. Wij hadden toen Schönberg geprogrammeerd, niet wetende dat Henk een enorme Schönberg-kenner en -specialist is. We hebben daarna nog met hem aan de piano gezeten om samen naar zijn bewerking te kijken. Het is geweldige muziek. Het is een stuk dat Schönberg na aan het hart lag. Hij maakte er zelf ook meerdere versies van.

Oorspronkelijk was het voor strijksextet. Verandert de muziek ook door jullie bezetting?
Alle lijnen, tegenstemmen en harmonieën en de structuur zitten hier ook in. Maar bij het pianotrio wordt een groot deel van de middenstemmen gespeeld door de piano. Bij het sextet heb je soms een brei van snelle noten, heel mooi en atmosferisch, maar in het pianotrio wordt het doorzichtiger omdat de piano zo’n helder gearticuleerd instrument is. Zo klinkt het origineel in een nieuw jasje.

Een gesprek bij maanlicht tussen twee verliefde mensen waarbij de vrouw een kind verwacht van een andere man vormt de inspiratie voor dit stuk. Wat ervaar je daarvan in deze muziek?
Het is een muziekstuk gebaseerd op een gedicht.

Verklärte Nacht

Zwei Menschen gehn durch kahlen, kalten Hain;
der Mond läuft mit, sie schaun hinein.
Der Mond läuft über hohe Eichen,
kein Wölkchen trübt das Himmelslicht,
in das die schwarzen Zacken reichen.
Die Stimme eines Weibes spricht:

Ich trag ein Kind, und nit von dir,
ich geh in Sünde neben dir.
Ich hab mich schwer an mir vergangen;
ich glaubte nicht mehr an ein Glück
und hatte doch ein schwer Verlangen
nach Lebensfrucht, nach Mutterglück
und Pflicht - da hab ich mich erfrecht,
da ließ ich schaudernd mein Geschlecht
von einem fremden Mann umfangen
und hab mich noch dafür gesegnet.
Nun hat das Leben sich gerächt,
nun bin ich dir, o dir begegnet.

Sie geht mit ungelenkem Schritt,
sie schaut empor, der Mond läuft mit;
ihr dunkler Blick ertrinkt in Licht.
Die Stimme eines Mannes spricht:

Das Kind, das du empfangen hast,
sei deiner Seele keine Last,
o sieh, wie klar das Weltall schimmert!
Es ist ein Glanz um Alles her,
du treibst mit mir auf kaltem Meer,
doch eine eigne Wärme flimmert
von dir in mich, von mir in dich;
die wird das fremde Kind verklären,
du wirst es mir, von mir gebären,
du hast den Glanz in mich gebracht,
du hast mich selbst zum Kind gemacht.

Er fasst sie um die starken Hüften,
ihr Atem mischt sich in den Lüften,
zwei Menschen gehn durch hohe, helle Nacht.

Richard Dehmel (1863-1920)

De muziek past daar geweldig bij. Maar als ik dat gedicht niet kende, zou de muziek ook prachtig zijn, dan vul je het verhaal als luisteraar meer zelf in. De eerste helft van het stuk is heel emotioneel geladen. Er is een soort spanning die maar niet oplost. Dat is die gespannen sfeer tussen die twee mensen in het gedicht. Die vrouw weet niet hoe die man zal reageren als zij vertelt dat ze zwanger is van een ander. Maar de man accepteert dat kind en dan voel je halverwege het stuk een ongelofelijke ontlading. Dan verstilt de muziek helemaal en krijg je een prachtige wending. Ik kan er niet genoeg over vertellen. Dat is echt prachtig gedaan.

De première in 1902 in Wenen veroorzaakte veel heisa en onbegrip bij het publiek.
Dat hoor je natuurlijk vaker van stukken die nu tot onze meesterwerken behoren, dat mensen het in eerste instantie moeilijk vonden om de muziek te plaatsen. Het is zeker ook een geladen gedicht, daar kwamen natuurlijk ook reacties op. Ik heb dit stuk vaak uitgevoerd, en ik denk dat het gek genoeg best toegankelijk is, niet simpel, maar zo vol van emotie. Dat maakt dat het bij veel luisteraars die ik na concerten heb gesproken heel erg binnenkomt. Ik denk dat het veel mensen raakt. Ik zou zeggen: kom absoluut luisteren naar
Verklärte Nacht. Als je het stuk nog niet kent heb ik hopelijk genoeg verteld om mensen nieuwsgierig te maken. En als je het al wel kent, heb je deze versie zeker nog niet gehoord, dus dat is enorm de moeite waard. En ik zou zeggen: lees zeker het gedicht erbij. Spanning tussen mensen en onverwachte gebeurtenissen in het leven zijn natuurlijk ook dingen van onze tijd. Dat krijgt iedereen op z’n bordje. Deze muziek kan iedereen raken.

Bert Honig, 11 oktober 2024


zo. 29 september Nieuw Amsterdams Peil
Morton Feldman: "Piano,viool, altviool en cello"

De tijd staat even stil – een gesprek met violiste Heleen Hulst en pianist Gerard Bouwhuis


Nieuw Amsterdams Peil (NAP) is in 2005 door Heleen en Gerard opgericht. Daarvóór waren zij al een duo. Heleen speelt ook met het Orkest van de Achttiende Eeuw en de Van Swieten Society, en Gerard deed hedendaagse muziek met diverse ensembles waaronder het Schönberg - en het Xenakis ensemble, maar ook de Ebony Band en de improvisatiegroep LOOS. Hij had een pianoduo met Cees van Zeeland en is docent hedendaagse muziek aan het conservatorium in Den Haag. Dat lijken muzikale werelden die ver uit elkaar liggen. Maar Gerard vertelt dat hij veel van Heleen leert over hoe hij Beethoven moet spelen. “Je ziet het wel vaker,” zegt Heleen, “mensen die in de oude muziek actief zijn, en die zich ook met hedendaagse muziek bezighouden. Het is dezelfde manier van omgaan met de partituur. Je gaat met oude muziek terug naar de bron, maar bij nieuwe muziek kun je direct dingen aan een componist vragen. Dat is voor mij de levendigste en leukste manier. In de romantiek zijn het ritme en de retoriek een beetje verdwenen, dingen die in oude en hedendaagse muziek juist een grote rol spelen.”

Op een gegeven moment hebben zij van het duo een ensemble gemaakt. “Je had natuurlijk grotere ensembles zoals het Schönberg Ensemble en het Orkest van de Achttiende Eeuw,” vertelt Heleen, “maar wij wilden kamermuziek spelen en hadden een lijst van stukken die we graag wilden doen, zonder dirigent met veel onderlinge interactie, en met een mix van blazers, piano en strijkers.” “Er was”, vult Gerard aan, “allerlei repertoire waarvan we dachten: dat wordt eigenlijk niet gecoverd. Kamermuziek tot een man of acht. Het Ives Ensemble deed dat ook, maar dan vooral met Amerikaans repertoire. Zonder dirigent moet je de muziek als het ware opnieuw uitvinden. NAP werd een spraakmakend ensemble voor hedendaagse muziek, in eerste instantie puur instrumentaal. Maar uiteindelijk hebben ze ook muziektheaterproducties gemaakt. Nu zijn ze weer terug bij de kamermuziek omdat het heel moeilijk is om die grotere producties te maken en aan voldoende podia te verkopen. Het ensemble heeft een goede band met het Muziekgebouw aan ’t IJ, met carte blanche om zelf te programmeren wat ze willen.

Een vaste bezetting is er niet. Gerard en Heleen bedenken de programma’s en de bezetting die daarbij hoort. Ze omschrijven zich zelf eerder als een band dan als een ensemble. “ In een band”, zegt Gerard, “heeft iedereen de vrijheid om zich met het totale stuk te bemoeien. Zo repeteren wij ook. Niemand is de baas. Iedereen mag dingen roepen, en dan kijken we met z’n allen of het werkt. Dat is tijdrovender, maar daardoor ben je wel samen de uitvoerder van een bepaalde gedachte.” Het Orkest van de Achttiende Eeuw, waar Heleen in speelt, is eigenlijk ook een soort band. Je moet daar heel goed luisteren en op elkaar letten.
“Je hebt kwartetten”, vertelt ze, “die een half jaar lang heel precies studeren om alles samen te krijgen. Dat is ook heel belangrijk, maar een kwartet bestaat ook uit vier individuen.”
“Er zijn verschillende manieren om muziek te maken”, vult Gerard aan. “Je kunt helemaal op het detail gaan, wat ook heel goed is. Dan klinkt alles als een Amerikaanse slee. Maar er zit ook een losse kant aan. Je moet spelen en levendig blijven, spontaan, alsof het net is bedacht.”

Jullie lieten muziek schrijven door onder meer Louis Andriessen, Calliope Tsoupaki en Rob Zuidam.
Gerard: “Wij willen altijd heel graag met componisten samenwerken. Daarom bestaan we. Er zit geen kantoor of artistieke leiding tussen, er is een heel direct contact. Die stukken zijn op maat voor ons geschreven. Eens in de zoveel tijd proberen we projecten te organiseren waarvoor je een componist een flinke opdracht kunt geven. Nu bijvoorbeeld met Martijn Padding voor over twee jaar.”
Heleen: “Grotere projecten worden wel steeds moeilijker. Nog afgezien van het geld, is het ingewikkeld geworden om speelplekken te krijgen. Hetzelfde geldt voor hedendaagse kamermuziek Daarom zijn de series in Heiloo en Zaandam ook zo bijzonder. Superfijn dat je dan ook twee keer achter elkaar speelt. Wij speelden soms muziektheaterproducties acht keer in twee jaar tijd. Dat gaat bijna niet. Dan moet je het steeds opnieuw oppakken. Daarom zijn we weer teruggegaan naar instrumentale programma’s.”

Jullie twintigjarig jubileum is in 2025. Tegen alle klippen op, schreef Heleen mij.
Gerard: “Voor componisten is het nu bijna niet te doen. Je moet al zo veel hebben georganiseerd en een hele speellijst hebben voordat iemand überhaupt een subsidieaanvraag wil beoordelen.”
Heleen: “Veel aanvragen worden wel positief beoordeeld, maar dan is er niet genoeg geld beschikbaar. Voor ons is het vervelend dat we soms voor een nieuwe compositie niet genoeg uitvoeringen hebben staan om een aanvraag te doen. Dan speel je maar een al bestaand stuk. Dat is natuurlijk dramatisch.”

Jullie jubileumseizoen opent op 28 september in Zaandam en op 29 september in Heiloo. Er staat maar één stuk op het programma: Piano, violin, viola, cello van Morton Feldman. Een bijzondere keus, verstilde melancholische muziek, waar ik een tijdloos gevoel van krijg. Waar zit hem dat in?
Gerard: “Dat is precies wat ons allemaal overkomt als je naar Feldman luistert. Je denkt: O mijn god, een stuk van een uur en een kwartier, ga ik dat volhouden? Maar als je je er de eerste vijf minuten aan overgeeft, dan zit je er ook echt in. Dan denk je de hele tijd: Hoe houdt hij die aandacht vast? Waarom blijf ik luisteren? Dat heeft zijn muziek gewoon, heel geheimzinnig. Er lijkt weinig te gebeuren, maar het is de timing van alles en de herkenning van dingen die je daarvóór al hoorde, maar dan net weer anders. Dat komt door de noten die hij opschrijft. Hartstikke goed.”
Heleen: “En als er dan iets anders geïntroduceerd wordt, is dat gigantisch. En het is ook niet voorspelbaar, wat je met minimal music soms wel hebt. Het is heel organisch. Je voelt dat je in dezelfde sfeer zit, maar je kunt niet meetikken of iets dergelijks.”
Gerard: “Je hoeft er van tevoren helemaal niets over te weten. Het lijkt het wel alsof je in een ruimte zit, ook als musicus wanneer je het speelt. Het geeft heel langzaam z’n geheimen prijs.”

Het lijkt me extreem moeilijk voor je concentratie
Heleen: “Ja en nee. Het is als met mindfulness, je moet in het hier en nu zijn. Ik heb ooit zijn tweede strijkkwartet gespeeld. Dat duurt vijf uur en een kwartier. Toen had ik mezelf twee doelen gesteld: ik mocht niet terugdenken aan dingen die mislukt waren, en ik mocht niet kijken op welke pagina ik was. Als je ziet dat je pas op pagina zeven van de zeventig bent, dat heeft geen zin. En opeens was het dan afgelopen. Ik heb eigenlijk aan niets anders gedacht. Het is geen easy listening, het doet echt iets met je gevoel voor tijd. Je wordt ook niet moe, je krijgt geen dorst en je hoeft niet naar de wc. Ook voor de luisteraars hoop je dat ze in zo’n staat komen.”

Ik las dat Feldman zei dat hij een Amerikaan was zonder de Europese muziektraditie, en dat hij daardoor kon zoeken naar een hele nieuwe vorm.
Gerard: “Ik denk dat dat inderdaad zo is. Componeren zoals Schönberg lukte hem niet. Bij Feldman voel je heel sterk dat hij eigenlijk meer met beeldende kunst had dan met muziek. Al die vormprincipes en filosofische ideeën over wat je doet en waarom, heeft hij vertaald naar muziek.”

Feldman had een sterke band met beeldende kunstenaars. De grote kleurvlakken van Rothko en het abstracte expressionisme van Jackson Pollock.
Gerard: “Zijn muziek is abstract in die zin dat ze geen romantische gebaren kent. Alle spanning die wordt opgebouwd zit in het materiaal zelf. Hij heeft ook vaak Perzische tapijten genoemd als inspiratiebron. Hij werkt altijd met herhaalde patronen, maar net iedere keer anders. Feldman zelf was ook totaal geen academicus, je kon vreselijk met hem lachen. Ik heb een keer met hem aan de lunch gezeten. Hij was een open en gul iemand. Hij was ook nooit zo bezig met zichzelf te verantwoorden of ergens aan te voldoen. Hij ging als componist zijn eigen gang.”

Jullie presenteren in dat weekend in september ook een cd van deze muziek, die bij het label TRPTK verschijnt. Hoe hebben jullie dit stuk opgenomen?
Heleen: “Het is een live opname van een festival in Groningen. Soms was er dus wel geluid van het publiek. Maar we hebben vooral doorgespeeld en daarna langere stukken overnieuw gedaan. Het gaat om de flow.

Mensen zouden kunnen denken: nou, een hedendaags stuk van meer dan een uur, ik weet niet of dat wel iets voor mij is? Hoe verleiden we ze om dit vooral niet te missen?
Gerard: “Dit is minimal music anders dan Reich of Glass. Je wordt niet meegevoerd door een lekker ritme maar de verlokkingen zitten in de details van de akkoorden en het spel tussen de piano en de strijkers. Patronen herhalen zich. De klank is hypnotiserend. Het stuk verwacht een andere staat van de luisteraar, je kunt niet wegzakken, je wilt blijven luisteren. Het is een onbekende ervaring. Als je het werk van Feldman nog niet kent is het iets wat je nog niet eerder hebt meegemaakt. De tijd komt even tot stilstand.”
Heleen: “Mensen van nu proberen steeds meer in het moment te zijn, en dat is precies de beleving bij dit stuk. Je moet je eraan overgeven en je laten meevoeren. Dan is het een geweldige ervaring.”

Bert Honig, 27 juli 2024

Interview met Hed Yaron Meyerson, violist van TAMUZ

Hed, jullie willen de 19de-eeuwse romantische muziek radicaal opnieuw benaderen door zowel op zoek te gaan naar de "bronnen" die je kunnen vertellen hoe men de muziek toen speelde en beluisterde (partituren, teksten, opnamen), als door te streven naar een heel persoonlijke, op expressie gerichte uitvoering. Hoe rijm je die twee?

De teksten (partituren, berichten, brieven etc.) zijn een beginpunt, een aanleiding voor een zoektocht naar hoe de muziek zo goed mogelijk de menselijkheid en het leven weerspiegelt uit die tijd, maar tegelijkertijd ook in onze tijd kan spreken. Wij horen bijvoorbeeld hoe portamenti (het glijden van de ene naar de andere toon) en versieringen veel meer deel uitmaakten van de gangbare manier van uitvoeren dan wat genoteerd staat, en dan wat nu gebruikelijk is. We zoeken steeds naar hoe de muziek dicht bij het alledaagse leven kan komen, naar de menselijke aanwezigheid er in. Dat doen we door lezen, luisteren, maar ook door te experimenteren met gebaren en beweging om muzikaal te communiceren tijdens het spelen. De muziek kan als een goed gesprek zijn, met interrupties, bijval of tegenspraak, in elk geval heel levend! Wij vinden zo veel vrijheid in hoe we ook heel bekende muziek opnieuw kunnen benaderen.
Een groot verschil tussen de 19de eeuw en onze tijd kan ik het beste illustreren met mijn moeder als voorbeeld: zij leeft nog steeds zonder computers, internet, mobiele telefoon, televisie, rijbewijs... helemaal "analoog". Zonder altijd te kunnen online gaan en overal bereikbaar te zijn leeft ze veel meer bij het hier en nu, en ik denk dat het misschien met meerdere mensen zo ging vroeger. Wat klonk was direct afkomstig uit het leven, niet deel van een machinaal proces. De betekenis van wat je direct hoort was enorm vergeleken bij nu. Wij zijn gewend ons af te sluiten voor allerlei geluid dat als hinderlijk wordt ervaren. In de 19de eeuw waren de geluiden tekenen van leven en het delen van (nieuwe of oude) muziek met elkaar was zeker een spannende, unieke belevenis!
Wij spelen graag midden tussen ons publiek, dichtbij, kwetsbaar. Ook door onze darmsnaren zijn we kwetsbaar, die ontstemmen gemakkelijk of breken opeens... Het niet willen vastleggen van allerlei muzikale elementen zoals tempo, het steeds open staan voor wat er tussen de spelers (en publiek, en ruimte) gebeurt vormt schijnbaar ook een kwetsbaarheid, maar is voor ons juist een kracht, doordat het bijdraagt aan wat wij willen laten horen. Schubert is dan niet alleen iets moois, maar ook een reflectie van het leven, waarvan we kunnen leren over mens-zijn.
We praten na de concerten dan ook heel graag met het publiek, over wat zij gehoord hebben en wat dat met ze heeft gedaan. En we vertellen graag hoe het voor ons was!

Hoe werken jullie in de praktijk? Jullie wonen niet meer allemaal in Berlijn, je bent zelf plaatsvervangend concertmeester in Rotterdam?

Berlijn blijft onze basis. We hebben daar veel waardevolle contacten en mogelijkheden om te studeren en te verblijven. We hebben er ook een eigen concertserie, Gut Feeling, opgezet, en veel van de musici waar we graag mee samenwerken komen daarvandaan. We zijn nu allemaal dertigers, hoewel we ons veel jonger voelen! Twee van ons hebben gezinnen. Ik heb die baan in Rotterdam maar die geeft me gelukkig veel vrijheid om naast het orkest andere dingen te doen zoals Tamuz. Ik speel ook graag in het Orkest vd 18de Eeuw, en zou graag meer tijd willen besteden aan de barokviool...
Voor mij is het spelen in het orkest ook weer een inspiratiebron voor wat ik in de kamermuziek probeer te doen. En andersom. Er is in het orkest natuurlijk altijd die hiërarchie, maar daarbinnen gaat het toch vaak over dezelfde dingen.. en de snelle afwisseling tussen al die verschillende soorten muziek leidt soms wel tot tijdgebrek, maar is toch in de eerste plaats heel inspirerend.

Roel Stern, 15 juni '24

Je arm als strijkstok - Een gesprek met Ellen Corver

Op een stralende zondagmorgen praat ik met pianiste Ellen Corver. Zij komt op 26 mei met violist Joe Puglia en cellist Örs Köszeghy in de Witte Kerk in Heiloo muziek spelen van Beethoven, Brahms en Bloch. Ellen is bekend door haar uitvoeringen van de klassieke werken, maar ze speelt ook veel hedendaagse muziek, soms speciaal voor haar gecomponeerd. Ik vraag haar of een bepaald genre haar voorkeur heeft, of dat ze gewoon heel graag alles doet.

Al heel jong begon ik samen te werken met Stockhausen, Ligeti en Kurtág. Ik heb dat altijd als een enorme rijkdom ervaren, vooral ook voor mijn werk met de ‘dode componisten’. Componisten hebben door de eeuwen heen ook heel veel overeenkomsten. Zij kunnen heel fluïde met hun eigen werk omgaan, en het ook weer aanpassen aan de zaal waar je zit, de omgeving, de situatie, het instrument; dat werkt voor iedere componist zo. Ik heb intensief met Stockhausen samengewerkt, wel 20 jaar. Dat heeft ook mijn kijken naar een sonate van Beethoven beïnvloed. Juist als je moderne muziek speelt, doe je er volgens mij verstandig aan om ook de oude muziek te spelen en omgekeerd. Ik denk dat dat elkaar heel erg beïnvloedt en ook verrijkt.

Jij geeft hoofdvak piano in Den Haag. Is er nog toekomst voor meer jonge pianisten?

Er zijn heel veel studenten. Ik doe dat inmiddels 30 jaar daar, en ik vind het nog steeds ongelofelijk leuk om met die jongere generaties te werken. Het is ontroerend om te zien dat - in een tijd waarin de kunsten toch niet zo’n hele ideale positie in de samenleving hebben - nog steeds zo veel jongeren, ook buitenlandse studenten, er zo volledig voor willen gaan om hun leven in dienst te stellen van muziek. Daar wil ik ze graag in ondersteunen. Er is nog wel toekomst voor jonge pianisten, maar je moet goed weten hoe je dingen moet aanpakken tegenwoordig. Het komt veel meer aan op goed ondernemerschap. Dat wordt inmiddels ook op het conservatorium onderwezen. Als je dat een beetje in je hebt, en in staat bent om echt goede plannen te maken, jezelf goed te verkopen en in de publiciteit te zetten met social media, dan kun je nog heel ver komen. Dan is er nog best heel veel te doen. Maar niet iedereen is in deze dingen even goed en handig.

Dat is natuurlijk ook complex. Je grote liefde is het spelen, en toch moet je minstens even veel energie in die andere helft steken.

Ja precies. Daarom ben ik in Den Haag het Pianohuis begonnen. Ik ben de eigenaar van de Steinway concertvleugel die daar staat. Ik kon hem zelf niet plaatsen, hij zwierf door Den Haag. Toen ik die ruimtes in het centrum van Den Haag zag, dacht ik: dit is de plek. En zo kan ik jonge afgestudeerde mensen ook de ruimte geven om daar te studeren, opnames te maken en programma’s uit te proberen. Het is een plek waar mensen zich door kunnen ontwikkelen.

Jij speelde 33 jaar lang in het Osiris Trio. In 2022 gaven jullie je laatste concert. Wat is voor jou het speciale aan het spelen in een pianotrio?

Het repertoire natuurlijk. De werken voor pianotrio hebben mij altijd heel erg aangesproken. Ik vind het heel leuk om met strijkers te werken omdat ik denk dat de techniek van het pianospelen heel dicht staat bij die van het strijken. Wij hebben als pianisten eigenlijk een slagwerkinstrument. Wij kunnen geen noten aan elkaar verbinden of een crescendo maken in één toon. In zekere zin zijn we dus beperkt, maar als je je arm als pianist bijna als een strijkstok benadert, en je vingers dus eigenlijk als de vingers van de linkerhand van een strijker – al doen wij dat dan alle twee in één arm – dan kan je in de klank enorm veel invloed uitoefenen. Zo kan je het verticale van ons instrument bijna verbloemen en een veel meer gezongen geluid creëren. Dan denk je: wat lijkt het veel op elkaar wat wij doen, terwijl je dat in eerste instantie niet zo snel zou verwachten. Hoe meer je elkaar kopieert, hoe meer je ook in de klank gaat mengen. Dat is een heel rijk proces. Ik heb er ook altijd heel veel van geleerd. En ja, als je een leuk clubje hebt, is het ook erg fijn om met elkaar te werken en elkaar iedere keer weer naar een hoger plan te duwen. Maar op een gegeven moment was het ook een keer klaar met ons trio. Dat was ook goed, want dan komen er weer andere dingen op je pad.

Dat is natuurlijk sowieso het mooiste van een kamermuziekensemble, die verbinding in de klank.

Nou, ik heb altijd gezegd: als ik mag terugkomen op aarde, dan wil ik in een strijkkwartet zitten. Dat vind ik het allermooiste en allerhoogste in de kamermuziek, maar daarna komt al snel het pianotrio.

Nu ben je binnenkort in Heiloo ook weer met een pianotrio. Is dat een gelegenheidsensemble? Kun je iets vertellen over je samenwerking met violist Joe Puglia en cellist Örs Köszeghy?

Het was een beetje toeval dat we bij elkaar kwamen vorig jaar, maar dat was zo leuk dat we het graag nog eens wilden doen. Het klikte ontzettend goed, en we hadden enorm veel plezier. Als we dus de mogelijkheid krijgen om samen een concert te geven, zeggen we geen nee.

Jullie spelen in de Witte Kerk muziek van Beethoven, Brahms en Ernest Bloch.
Vooral die laatste is bij de meeste mensen niet zo bekend. Kun je iets over hem vertellen?

Het is een Zwitser en hij is nog geboren in de 19
e eeuw, maar stierf in de 20e eeuw. Hij is naar Amerika vertrokken. Hij heeft hele beroemde werken geschreven die vaak worden uitgevoerd. Maar de drie nocturnes voor pianotrio zijn niet zo heel bekend. Toen ik ze voor het eerst ging spelen werden ze nog niet veel uitgevoerd. Het zijn drie nachtstukken, heel kort, heel krachtig en heel verschillend, drie pareltjes. Zeker muziek die op de lessenaar moet staan. In deze nocturnes probeert Bloch modern te zijn met flageoletten bij de strijkers en bijzondere harmonieën. Maar aan de andere kant is nummer twee dan weer heel romantisch en heel tonaal. Ik ben ervan overtuigd dat mensen er met veel plezier naar zullen luisteren.

Welk pianotrio van Beethoven spelen jullie?

Opus 1 nummer 3 in c-klein. Dat is natuurlijk een geweldig stuk, sowieso zijn de Beethoven- pianotrio’s echt wonderen, maar dit stuk is ook zo bijzonder door de toonsoort. Een componist kiest natuurlijk ook een toonsoort omdat hij daar een bepaalde lading bij voelt. Zeker in de hoekdelen voel je een soort melancholie en droefheid, terwijl het tweede en derde deel weer niet in mineur zijn, dus die klinken alweer anders.

En welk van de drie Brahms- trio’s?

Het tweede in c-groot. Dus die twee toonsoorten in ons programma zijn twee werelden. Dat Brahms- trio is ook weer geweldig. Het was een van de eerste trio’s die ik deed met Osiris, dus ik ga weer terug. De cirkel is rond. Je denkt wel: wat ben je eigenlijk een sukkel als je jonger bent, waarom heb ik bepaalde dingen nooit begrepen? Ik kijk er nu heel anders naar dan toen. Godzijdank ontwikkelen we onszelf dus toch nog door. Met een frisse blik kom je weer heel ergens anders uit dan vroeger.

Wat wil je verder nog zeggen over jullie concert?

Ik hoop dat de luisteraars bij ons concert op 26 mei even alles kunnen vergeten van de reuring van alle dag. Dat ze meegevoerd kunnen worden door de muziek. Dat is volgens mij tegenwoordig een van de allerbelangrijkste dingen. Informatie krijgen we overal, maar je moet het ondergaan. Dit zijn drie zeer toegankelijke werken waar je vooral gewoon naar moet luisteren.

Bert Honig, 21 april 2024


Klezmer en Brahms – een gesprek met Marco Danesi

Op zondagmiddag 21 april komt de Italiaanse klarinettist Marco Danesi naar de Witte Kerk van Heiloo. Marco studeerde klarinet in Milaan en aan de Juilliard School in New York. In 2016 behaalde hij ook nog zijn Master aan het Conservatorium van Amsterdam. Hij is daarna in Amsterdam blijven wonen. Ik vroeg hem waarom hij uiteindelijk naar Nederland kwam.

“New York was voor mij een geweldige ervaring. Vijftig procent van wat ik nu als musicus ben, heb ik daar geleerd. Toen ik daarna terug kwam naar Europa, heb ik gezocht naar een vergelijkbare inspirerende plek. Ik kende in Amsterdam een aantal studenten die inmiddels mijn collega’s zijn en door hun verhalen ben ik hier gekomen. Ze zijn hier veel bezig met hedendaagse muziek en allerlei soorten improvisatie, en dat sprak mij erg aan. Het muziekleven hier is echt heel anders dan in Italië. Het grootste verschil is dat we in Italië nog steeds leven met de erfenis van vroeger. De cultuursector is echt in een crisis. Dat is natuurlijk op veel andere plekken ook zo, maar in Italië merk je dat nog meer. Er zijn theaters die gewoon leegstaan en niet gebruikt worden, en al die mooie kleine locaties zoals kerken worden niet ingezet voor culturele evenementen. Het zijn alleen maar mooie oude monumenten. Daardoor zijn er veel te weinig mogelijkheden om op te treden voor musici. Als je in een orkest speelt heb je wel concerten, maar anders is dat veel moeilijker. Er zijn bijna geen organisaties die dingen op kleinere schaal organiseren. Voor studenten en jonge afgestudeerde musici is het heel lastig om een netwerk op te bouwen. Er is wel kamermuziek in Italië, maar die wordt geprogrammeerd bij grote zalen die vaak geen subsidie krijgen. Zij vragen grote namen om zeker te zijn van een goed gevulde zaal. Ik moet zeggen dat er voor mij in Nederland meteen mogelijkheden waren, ook toen ik nog student was. Het is zo belangrijk om
low key veel concerten te geven en ervaring op te doen. En dat kan hier wel.”

Marco treedt vaak op in Nederland met verschillende kamermuziekensembles: duo’s, trio’s en kwintetten. In 2016 richtte hij samen met de Italiaanse pianist Paolo Gorini het Duo Ebano op. Zij begonnen als een klassiek klarinet-pianoduo. Zij zochten altijd naar repertoire waarin beide spelers interessante en gelijkwaardige partijen hebben.
“De laatste tijd”, vertelt Marco, “richten we ons met het duo meer op hedendaagse muziek. Ik speel daarbij nu ook basklarinet, en Paolo houdt zich steeds meer bezig met elektronica. We laten stukken voor ons schrijven, ook door ons contact met Gaudeamus, en we zetten projecten op met onze eigen stichting. We treden nog steeds op, minder vaak, maar nu met grotere projecten waar veel voorbereiding in zit, vaak ook interdisciplinair met multimedia.”

Het programma voor Heiloo wordt door omstandigheden een beetje aangepast. Hoe ziet het er nu uit?
“Het belangrijkste stuk staat er nog steeds op. Dat is
The Dreams and Prayers of Isaac the Blind, een compositie uit 1994 van Osvaldo Golijov, een Argentijnse componist met joodse roots. Het stuk is gebaseerd op een aantal folk tunes uit het klezmer repertoire. De componist heeft - als ik me niet vergis - intensief samengewerkt met zijn broer die klarinettist was, ook om te onderzoeken wat er allemaal mogelijk was in de taal van de klezmer muziek. Klarinet en viool zijn allebei heel belangrijk in klezmer repertoire. Volksmuziek is een totaal ander genre dan klassieke muziek. Dus je moet echt bestuderen wat je daarin met het instrument kan. Dat voel je, want het stuk is echt heel goed geschreven voor klarinet. Ik speel er bes- en a-klarinet in, en ook basklarinet. Je voelt ook bij de strijkers dat er soms een bepaalde ruwe klank wordt gebruikt. Dat hoort echt bij volksmuziek. Het eind van het stuk is geen cliffhanger zoals in een film, maar het is wel een open einde in de richting van dat wat we niet weten, het ongezegde.”

Acht eeuwen geleden dicteerde de joodse mysticus Isaac de Blinde in de Provence een tekst waarin hij beweerde dat alle dingen en gebeurtenissen in het universum het product zijn van combinaties van de letters van het Hebreeuwse alfabet. De levenslange toewijding van Isaac is volgens Osvaldo Golijov vergelijkbaar met de toewijding waarmee strijkkwartetten en klezmer muzikanten hun vak uitoefenen. In 2002 schreef de componist hier zelf over:
“In hun zoektocht naar iets dat voortkomt uit tastbare elementen maar deze overstijgt, bereiken ze allemaal een staat van gemeenschap. De delen van dit werk klinken voor mij alsof ze zijn geschreven in de drie verschillende talen die het Joodse volk door de geschiedenis heen heeft gesproken. Dit weerspiegelt op de een of andere manier het epische karakter van de compositie. Ik hoor de prelude en het eerste deel, het oudste, in het Aramees; het tweede deel is in het Jiddisch, de rijke en kwetsbare taal van een lange ballingschap; het derde deel en het postludium zijn in religieus Hebreeuws.
De prelude en het eerste deel verkennen tegelijkertijd twee gebeden op verschillende manieren: het kwartet speelt het eerste deel van het centrale gebed van de Hoge Feestdagen, ‘Wij zullen de machtige heiligheid van deze dag in acht nemen …’, terwijl de klarinet de motieven uit ‘Onze Vader, Onze Koning' droomt. Het tweede deel is gebaseerd op 'The Old Klezmer Band', een traditioneel dansdeuntje, dat hier wordt omgeven door contrasterende motieven. Het derde deel werd vóór alle andere geschreven. Het is een instrumentale versie van K'vakarat, een werk dat ik een paar jaar geleden heb geschreven voor het Kronos Quartet en voorzanger Misha Alexandrovich. Dit deel vormt, samen met het postludium, de afsluiting van het gebed dat in het eerste deel open was gelaten.”

Het is een groot stuk van ruim een half uur voor klarinet en strijkkwartet. Dat wordt nu aangevuld met een ander groot stuk voor dezelfde bezetting: het klarinetkwintet opus 115 van Johannes Brahms. Ik vroeg Marco waarom dit stuk voor hem zo speciaal is.
“Brahms heeft veel voor de klarinet geschreven. Twee sonates, een trio en een kwintet. Hij schreef deze stukken ook in zijn latere leven, dus hij was echt al een zeer gerijpte componist toen die muziek ontstond. Naar mijn mening zijn het allemaal meesterstukken. Ik ben erg blij met dit repertoire, en persoonlijk vind ik Brahms ook een heel intelligente componist. Alles wat hij schrijft is enorm doordacht. Daardoor is het zo krachtig. Het is eigenlijk onmogelijk om er niet door meegesleept te worden. En dat geldt voor de uitvoerenden, maar ook voor de luisteraars.”

Extra bijzonder dat we nu twee stukken voor klarinetkwintet gaan horen in Heiloo. Er is niet veel muziek voor deze bezetting.
“In het klassiek repertoire is er het klarinetkwintet van Mozart”, zegt Marco, “en dan is er natuurlijk een klarinetkwintet van Weber. Weber schreef ook nog eens drie klarinetconcerten. En eigenlijk voel ik een sterk verband tussen Weber en Brahms. Weber schreef concerten in f-klein en es –groot. En toen Brahms de klarinetsonates schreef, gebruikte hij diezelfde toonsoorten als een soort eerbetoon voor zijn collega.
We denken natuurlijk aan Brahms als een echte klassieke componist, en terecht, maar ook hij werd sterk beïnvloed door populaire muziek en volksmuziek. Het Adagio, het tweede deel van het Brahms- kwintet is daar een heel goed voorbeeld van. Als je niet weet dat het Brahms is, voel je daarin ook de volksmuziek.
Zo heeft Brahms ook weer een link met de muziek van Golijov. Ik ben heel blij dat ik in Heiloo nog eens het stuk van Golijov kan spelen, en voor mij als klarinettist is het spelen met een strijkkwartet geweldig. Het is de best denkbare combinatie, en je haalt er enorm veel voldoening uit. Ik hoop dat het publiek ervan zal genieten, dat het hun oren opent, en dat ze hun ogen dichtdoen bij Golijov en dat ze genieten van Brahms.”

Bert Honig, 26 maart 2024

Johannes-Passion in kleine bezetting – een gesprek met Roel Stern
door Bert Honig


Eik en Linde is een roemrucht café aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Ik vroeg aan Roel Stern hoe een barokensemble aan die naam komt. “Daar repeteerde het ensemble voor het eerst. In de bovenzaal die nu niet meer bestaat, was in het jaar 2000 ook het allereerste concert van Eik en Linde. Dat weet ik nog erg goed,” vertelt Roel, die zelf traverso in het ensemble speelt. “Toen moest ik de b-klein suite van Bach spelen op een instrument dat ik nog maar net in huis had, heel spannend. De eigenaar van dat café was een fan van ons. Hij zat te stuiteren op de eerste rij bij dat concert, hij vond het helemaal geweldig dat er in zijn café een nieuw orkest ontstond. Op die energie van hem hebben we nog heel lang geteerd. Hij komt nog steeds wel eens luisteren.”

Waar kwam het idee vandaan om dit ensemble op te richten?

“De groep is eigenlijk in de bus ontstaan, toen we op de terugweg waren van een koorbegeleiding met een modern orkest. Er kropen toen wat strijkers bij elkaar die graag eens op oude instrumenten wilden spelen. Ik hoorde dat, en toen dacht ik, daar ga ik eens even bij zitten. En zo is het gekomen, het plan is in de bus gesmeed.”

Met oude instrumenten bedoel je authentieke instrumenten? Zo presenteert het ensemble zich. Wat houdt dat in?

‘’Het zijn de instrumenten die ontstaan zijn in de tijd dat Bach zijn muziek schreef. We speelden vooral muziek uit zijn tijd en een stukje daarna. De instrumenten waren toen in zoverre anders, dat ze veel minder gebouwd waren op volume en draagkracht en evenwicht in hoog-laag en hard-zacht. Een totaal ander uitgangspunt: spelen met wat je hebt. Je hebt een stuk hout, je boort er gaten in en je blaast erop. Daar ga je het mee doen. Heel anders dan de wetenschappelijk uitgewogen en perfect gestemde instrumenten waar we tegenwoordig op spelen. We merkten dat juist de beperkingen van die oude instrumenten muzikaal enorm veel opleveren. Dat je beter snapt waarom de muziek zo geschreven is en beter hoort wat er gebeurt in de muziek. De balans tussen blazers en strijkers, die met moderne instrumenten altijd moeilijk is, is juist veel natuurlijker. Alles valt met die oude instrumenten meteen op z’n plek. Je voelt dat het voor dit instrumentarium is geschreven.”

Als je indertijd naar de eerste uitvoeringen van Bach-cantates met authentieke instrumenten luisterde, was dat heel spannend en baanbrekend, maar er ging nog van alles mis. Nu hoor je dat eigenlijk niet meer, toch?

“Ja, je raakt ook langzamerhand steeds meer thuis op die authentieke instrumenten. Je hoort eigenlijk helemaal niet meer dat het moeilijk is. Je speelt sowieso in een andere stemming, en je bent je ook veel bewuster hoe je alles intoneert dan met moderne instrumenten. De blazers spelen op kopieën van barokinstrumenten. De strijkers spelen op instrumenten die vaak in de bouw wel een beetje gemoderniseerd zijn. Sommige zijn helemaal teruggebouwd naar vroeger. De innerlijke spankracht is wat minder groot gemaakt. De snaarspanning is lager omdat de barokke stemming een halve toon lager is dan die van tegenwoordig. Er wordt op darmsnaren gespeeld, wat heel andere klankmogelijkheden heeft. Kort samengevat: misschien wat minder glanzend, maar veel warmer. Qua mengklank is er ook meer mogelijk. En er worden ook nog eens barokstokken gebruikt, die waren veel lichter. Maar voordat mensen nou denken dat het allemaal erg primitief is: er worden tegenwoordig ook hele goede barokstokken van carbonfiber gemaakt. Strijkers zijn daar vaak heel blij mee, want dat blijkt prima te werken.”

Jullie spelen in een kleine bezetting, maar hoe klein is klein?

“Drie eerste violen, drie tweede violen, twee altviolen, cello en bas en verder wel de complete blazersbezetting en een continuo met een kistorgeltje. Zestien instrumentalisten en zes vocale solisten.”

Maar er is toch ook een koor?

“Ja, er is een aantal jaren geleden een Eik en Linde koor opgericht. De groep wisselt, maar het zijn iedere keer ongeveer twintig goede amateurzangers. Het is een stabiele groep die graag meedoet. We hebben met hen al hele mooie dingen gedaan, waaronder de
Matthäus-Passion natuurlijk. Maar is nu ook en plan om aan het eind van het jaar het Weihnachtsoratorium te gaan doen. En als we de tijd van leven hebben, willen we vast ook een keer de Hohe Messe met ze doen. Dit is de eerste uitvoering van de Johannes-Passion met dit eigen koor.”

Wat is jouw favoriet, de Mattheüs of de Johannes?

“Ik heb eigenlijk geen voorkeur, ik vind het allebei stukken op een eenzaam hoog niveau, muzikaal gezien. Ik vind in de Johannes de tekst vaak indrukwekkender. Bijvoorbeeld de uitspraak van Pilatus die zingt
Was ist Wahrheit? Dan denk ik ja, dat zijn vragen. Het stuk lijkt wat introverter dan de Mattheüs, maar er zitten van die momenten in waar de tijd helemaal stilstaat. Maar de Mattheüs sleept je enorm mee in het verhaal, heel overrompelend. Ik vind het allebei heel erg goed, maar heel anders om te spelen. Er zijn prachtige aria’s met de sopraan voor de traverso. Zerfliesse mein Herze spelen we met een enkele fluit, maar Ich folge dir gleichfalls doen we met twee fluiten unisono, want dat ligt heel laag, en je kunt eigenlijk nergens ademhalen. Samen ben je dan minder kwetsbaar.”

Wat opvalt is de enorme hoeveelheid drama in het stuk. In Bachs tijd vonden mensen dat soms wel ver gaan, opera in de kerk.

“Bach heeft natuurlijk geen opera’s geschreven, maar hij haalt echt alles uit de kast. Ik weet nog goed dat ik het voor het eerst hoorde en dan dat recitatief waarin het gordijn van de tempel scheurt van boven tot onder. Wat Bach daar dan voor noten opschrijft, dat is in die beide passionen verpletterend. De inhoud lag hem denk ik heel na aan het hart. Er is nog wel eens aan getwijfeld of musici deze moeilijke muziek wel goed konden uitvoeren, maar inmiddels weten we wel dat er echt waanzinnige instrumentalisten in zijn orkest zaten. Dat is wel uitgezocht. Die konden die vreselijk moeilijke partijen echt goed spelen. En toch, hoe moeilijk ook, in Nederland wordt deze muziek nog steeds elk jaar in de passietijd heel vaak uitgevoerd. Dat is niet voor niets.”

De
Johannes-Passion eindigt eigenlijk helemaal niet zo droevig. Na het droevig nadenkende slotkoor Ruht wohl, volgt nog het koraal Ach Herr, lass dein lieb Engelein.

“Dat klopt, dan ga je helemaal door de grond in het slotkoor, en dan komt er nog een ongelofelijk open en sereen slotkoraal achteraan. Helemaal in majeur en zo krachtig en troostend. Ik speel deze passionen al sinds de jaren tachtig, maar ik krijg er ieder jaar meer zin in. Het is iedere keer weer zo bijzonder om het te kunnen doen. Het lijkt ook steeds weer anders. Dat voelen mijn medespelers volgens mij net zo. En als het dan ook buiten een beetje naar de lente gaat ruiken en de dagen worden wat langer, is het een bron van hoop.”

Bert Honig, 4 maart 2024