Op deze pagina steeds voorafgaand aan een concert een interview met één van de musici.
Interview met Hed Yaron Meyerson, violist van TAMUZ
Hed, jullie willen de 19de-eeuwse romantische muziek radicaal opnieuw benaderen door zowel op zoek te gaan naar de "bronnen" die je kunnen vertellen hoe men de muziek toen speelde en beluisterde (partituren, teksten, opnamen), als door te streven naar een heel persoonlijke, op expressie gerichte uitvoering. Hoe rijm je die twee?
De teksten (partituren, berichten, brieven etc.) zijn een beginpunt, een aanleiding voor een zoektocht naar hoe de muziek zo goed mogelijk de menselijkheid en het leven weerspiegelt uit die tijd, maar tegelijkertijd ook in onze tijd kan spreken. Wij horen bijvoorbeeld hoe portamenti (het glijden van de ene naar de andere toon) en versieringen veel meer deel uitmaakten van de gangbare manier van uitvoeren dan wat genoteerd staat, en dan wat nu gebruikelijk is. We zoeken steeds naar hoe de muziek dicht bij het alledaagse leven kan komen, naar de menselijke aanwezigheid er in. Dat doen we door lezen, luisteren, maar ook door te experimenteren met gebaren en beweging om muzikaal te communiceren tijdens het spelen. De muziek kan als een goed gesprek zijn, met interrupties, bijval of tegenspraak, in elk geval heel levend! Wij vinden zo veel vrijheid in hoe we ook heel bekende muziek opnieuw kunnen benaderen.
Een groot verschil tussen de 19de eeuw en onze tijd kan ik het beste illustreren met mijn moeder als voorbeeld: zij leeft nog steeds zonder computers, internet, mobiele telefoon, televisie, rijbewijs... helemaal "analoog". Zonder altijd te kunnen online gaan en overal bereikbaar te zijn leeft ze veel meer bij het hier en nu, en ik denk dat het misschien met meerdere mensen zo ging vroeger. Wat klonk was direct afkomstig uit het leven, niet deel van een machinaal proces. De betekenis van wat je direct hoort was enorm vergeleken bij nu. Wij zijn gewend ons af te sluiten voor allerlei geluid dat als hinderlijk wordt ervaren. In de 19de eeuw waren de geluiden tekenen van leven en het delen van (nieuwe of oude) muziek met elkaar was zeker een spannende, unieke belevenis!
Wij spelen graag midden tussen ons publiek, dichtbij, kwetsbaar. Ook door onze darmsnaren zijn we kwetsbaar, die ontstemmen gemakkelijk of breken opeens... Het niet willen vastleggen van allerlei muzikale elementen zoals tempo, het steeds open staan voor wat er tussen de spelers (en publiek, en ruimte) gebeurt vormt schijnbaar ook een kwetsbaarheid, maar is voor ons juist een kracht, doordat het bijdraagt aan wat wij willen laten horen. Schubert is dan niet alleen iets moois, maar ook een reflectie van het leven, waarvan we kunnen leren over mens-zijn.
We praten na de concerten dan ook heel graag met het publiek, over wat zij gehoord hebben en wat dat met ze heeft gedaan. En we vertellen graag hoe het voor ons was!
Hoe werken jullie in de praktijk? Jullie wonen niet meer allemaal in Berlijn, je bent zelf plaatsvervangend concertmeester in Rotterdam?
Berlijn blijft onze basis. We hebben daar veel waardevolle contacten en mogelijkheden om te studeren en te verblijven. We hebben er ook een eigen concertserie, Gut Feeling, opgezet, en veel van de musici waar we graag mee samenwerken komen daarvandaan. We zijn nu allemaal dertigers, hoewel we ons veel jonger voelen! Twee van ons hebben gezinnen. Ik heb die baan in Rotterdam maar die geeft me gelukkig veel vrijheid om naast het orkest andere dingen te doen zoals Tamuz. Ik speel ook graag in het Orkest vd 18de Eeuw, en zou graag meer tijd willen besteden aan de barokviool...
Voor mij is het spelen in het orkest ook weer een inspiratiebron voor wat ik in de kamermuziek probeer te doen. En andersom. Er is in het orkest natuurlijk altijd die hiërarchie, maar daarbinnen gaat het toch vaak over dezelfde dingen.. en de snelle afwisseling tussen al die verschillende soorten muziek leidt soms wel tot tijdgebrek, maar is toch in de eerste plaats heel inspirerend.
Roel Stern, 15 juni '24
Je arm als strijkstok - Een gesprek met Ellen Corver
Op een stralende zondagmorgen praat ik met pianiste Ellen Corver. Zij komt op 26 mei met violist Joe Puglia en cellist Örs Köszeghy in de Witte Kerk in Heiloo muziek spelen van Beethoven, Brahms en Bloch. Ellen is bekend door haar uitvoeringen van de klassieke werken, maar ze speelt ook veel hedendaagse muziek, soms speciaal voor haar gecomponeerd. Ik vraag haar of een bepaald genre haar voorkeur heeft, of dat ze gewoon heel graag alles doet.
Al heel jong begon ik samen te werken met Stockhausen, Ligeti en Kurtág. Ik heb dat altijd als een enorme rijkdom ervaren, vooral ook voor mijn werk met de ‘dode componisten’. Componisten hebben door de eeuwen heen ook heel veel overeenkomsten. Zij kunnen heel fluïde met hun eigen werk omgaan, en het ook weer aanpassen aan de zaal waar je zit, de omgeving, de situatie, het instrument; dat werkt voor iedere componist zo. Ik heb intensief met Stockhausen samengewerkt, wel 20 jaar. Dat heeft ook mijn kijken naar een sonate van Beethoven beïnvloed. Juist als je moderne muziek speelt, doe je er volgens mij verstandig aan om ook de oude muziek te spelen en omgekeerd. Ik denk dat dat elkaar heel erg beïnvloedt en ook verrijkt.
Jij geeft hoofdvak piano in Den Haag. Is er nog toekomst voor meer jonge pianisten?
Er zijn heel veel studenten. Ik doe dat inmiddels 30 jaar daar, en ik vind het nog steeds ongelofelijk leuk om met die jongere generaties te werken. Het is ontroerend om te zien dat - in een tijd waarin de kunsten toch niet zo’n hele ideale positie in de samenleving hebben - nog steeds zo veel jongeren, ook buitenlandse studenten, er zo volledig voor willen gaan om hun leven in dienst te stellen van muziek. Daar wil ik ze graag in ondersteunen. Er is nog wel toekomst voor jonge pianisten, maar je moet goed weten hoe je dingen moet aanpakken tegenwoordig. Het komt veel meer aan op goed ondernemerschap. Dat wordt inmiddels ook op het conservatorium onderwezen. Als je dat een beetje in je hebt, en in staat bent om echt goede plannen te maken, jezelf goed te verkopen en in de publiciteit te zetten met social media, dan kun je nog heel ver komen. Dan is er nog best heel veel te doen. Maar niet iedereen is in deze dingen even goed en handig.
Dat is natuurlijk ook complex. Je grote liefde is het spelen, en toch moet je minstens even veel energie in die andere helft steken.
Ja precies. Daarom ben ik in Den Haag het Pianohuis begonnen. Ik ben de eigenaar van de Steinway concertvleugel die daar staat. Ik kon hem zelf niet plaatsen, hij zwierf door Den Haag. Toen ik die ruimtes in het centrum van Den Haag zag, dacht ik: dit is de plek. En zo kan ik jonge afgestudeerde mensen ook de ruimte geven om daar te studeren, opnames te maken en programma’s uit te proberen. Het is een plek waar mensen zich door kunnen ontwikkelen.
Jij speelde 33 jaar lang in het Osiris Trio. In 2022 gaven jullie je laatste concert. Wat is voor jou het speciale aan het spelen in een pianotrio?
Het repertoire natuurlijk. De werken voor pianotrio hebben mij altijd heel erg aangesproken. Ik vind het heel leuk om met strijkers te werken omdat ik denk dat de techniek van het pianospelen heel dicht staat bij die van het strijken. Wij hebben als pianisten eigenlijk een slagwerkinstrument. Wij kunnen geen noten aan elkaar verbinden of een crescendo maken in één toon. In zekere zin zijn we dus beperkt, maar als je je arm als pianist bijna als een strijkstok benadert, en je vingers dus eigenlijk als de vingers van de linkerhand van een strijker – al doen wij dat dan alle twee in één arm – dan kan je in de klank enorm veel invloed uitoefenen. Zo kan je het verticale van ons instrument bijna verbloemen en een veel meer gezongen geluid creëren. Dan denk je: wat lijkt het veel op elkaar wat wij doen, terwijl je dat in eerste instantie niet zo snel zou verwachten. Hoe meer je elkaar kopieert, hoe meer je ook in de klank gaat mengen. Dat is een heel rijk proces. Ik heb er ook altijd heel veel van geleerd. En ja, als je een leuk clubje hebt, is het ook erg fijn om met elkaar te werken en elkaar iedere keer weer naar een hoger plan te duwen. Maar op een gegeven moment was het ook een keer klaar met ons trio. Dat was ook goed, want dan komen er weer andere dingen op je pad.
Dat is natuurlijk sowieso het mooiste van een kamermuziekensemble, die verbinding in de klank.
Nou, ik heb altijd gezegd: als ik mag terugkomen op aarde, dan wil ik in een strijkkwartet zitten. Dat vind ik het allermooiste en allerhoogste in de kamermuziek, maar daarna komt al snel het pianotrio.
Nu ben je binnenkort in Heiloo ook weer met een pianotrio. Is dat een gelegenheidsensemble? Kun je iets vertellen over je samenwerking met violist Joe Puglia en cellist Örs Köszeghy?
Het was een beetje toeval dat we bij elkaar kwamen vorig jaar, maar dat was zo leuk dat we het graag nog eens wilden doen. Het klikte ontzettend goed, en we hadden enorm veel plezier. Als we dus de mogelijkheid krijgen om samen een concert te geven, zeggen we geen nee.
Jullie spelen in de Witte Kerk muziek van Beethoven, Brahms en Ernest Bloch.
Vooral die laatste is bij de meeste mensen niet zo bekend. Kun je iets over hem vertellen?
Het is een Zwitser en hij is nog geboren in de 19e eeuw, maar stierf in de 20e eeuw. Hij is naar Amerika vertrokken. Hij heeft hele beroemde werken geschreven die vaak worden uitgevoerd. Maar de drie nocturnes voor pianotrio zijn niet zo heel bekend. Toen ik ze voor het eerst ging spelen werden ze nog niet veel uitgevoerd. Het zijn drie nachtstukken, heel kort, heel krachtig en heel verschillend, drie pareltjes. Zeker muziek die op de lessenaar moet staan. In deze nocturnes probeert Bloch modern te zijn met flageoletten bij de strijkers en bijzondere harmonieën. Maar aan de andere kant is nummer twee dan weer heel romantisch en heel tonaal. Ik ben ervan overtuigd dat mensen er met veel plezier naar zullen luisteren.
Welk pianotrio van Beethoven spelen jullie?
Opus 1 nummer 3 in c-klein. Dat is natuurlijk een geweldig stuk, sowieso zijn de Beethoven- pianotrio’s echt wonderen, maar dit stuk is ook zo bijzonder door de toonsoort. Een componist kiest natuurlijk ook een toonsoort omdat hij daar een bepaalde lading bij voelt. Zeker in de hoekdelen voel je een soort melancholie en droefheid, terwijl het tweede en derde deel weer niet in mineur zijn, dus die klinken alweer anders.
En welk van de drie Brahms- trio’s?
Het tweede in c-groot. Dus die twee toonsoorten in ons programma zijn twee werelden. Dat Brahms- trio is ook weer geweldig. Het was een van de eerste trio’s die ik deed met Osiris, dus ik ga weer terug. De cirkel is rond. Je denkt wel: wat ben je eigenlijk een sukkel als je jonger bent, waarom heb ik bepaalde dingen nooit begrepen? Ik kijk er nu heel anders naar dan toen. Godzijdank ontwikkelen we onszelf dus toch nog door. Met een frisse blik kom je weer heel ergens anders uit dan vroeger.
Wat wil je verder nog zeggen over jullie concert?
Ik hoop dat de luisteraars bij ons concert op 26 mei even alles kunnen vergeten van de reuring van alle dag. Dat ze meegevoerd kunnen worden door de muziek. Dat is volgens mij tegenwoordig een van de allerbelangrijkste dingen. Informatie krijgen we overal, maar je moet het ondergaan. Dit zijn drie zeer toegankelijke werken waar je vooral gewoon naar moet luisteren.
Bert Honig, 21 april 2024
Klezmer en Brahms – een gesprek met Marco Danesi
Op zondagmiddag 21 april komt de Italiaanse klarinettist Marco Danesi naar de Witte Kerk van Heiloo. Marco studeerde klarinet in Milaan en aan de Juilliard School in New York. In 2016 behaalde hij ook nog zijn Master aan het Conservatorium van Amsterdam. Hij is daarna in Amsterdam blijven wonen. Ik vroeg hem waarom hij uiteindelijk naar Nederland kwam.
“New York was voor mij een geweldige ervaring. Vijftig procent van wat ik nu als musicus ben, heb ik daar geleerd. Toen ik daarna terug kwam naar Europa, heb ik gezocht naar een vergelijkbare inspirerende plek. Ik kende in Amsterdam een aantal studenten die inmiddels mijn collega’s zijn en door hun verhalen ben ik hier gekomen. Ze zijn hier veel bezig met hedendaagse muziek en allerlei soorten improvisatie, en dat sprak mij erg aan. Het muziekleven hier is echt heel anders dan in Italië. Het grootste verschil is dat we in Italië nog steeds leven met de erfenis van vroeger. De cultuursector is echt in een crisis. Dat is natuurlijk op veel andere plekken ook zo, maar in Italië merk je dat nog meer. Er zijn theaters die gewoon leegstaan en niet gebruikt worden, en al die mooie kleine locaties zoals kerken worden niet ingezet voor culturele evenementen. Het zijn alleen maar mooie oude monumenten. Daardoor zijn er veel te weinig mogelijkheden om op te treden voor musici. Als je in een orkest speelt heb je wel concerten, maar anders is dat veel moeilijker. Er zijn bijna geen organisaties die dingen op kleinere schaal organiseren. Voor studenten en jonge afgestudeerde musici is het heel lastig om een netwerk op te bouwen. Er is wel kamermuziek in Italië, maar die wordt geprogrammeerd bij grote zalen die vaak geen subsidie krijgen. Zij vragen grote namen om zeker te zijn van een goed gevulde zaal. Ik moet zeggen dat er voor mij in Nederland meteen mogelijkheden waren, ook toen ik nog student was. Het is zo belangrijk om low key veel concerten te geven en ervaring op te doen. En dat kan hier wel.”
Marco treedt vaak op in Nederland met verschillende kamermuziekensembles: duo’s, trio’s en kwintetten. In 2016 richtte hij samen met de Italiaanse pianist Paolo Gorini het Duo Ebano op. Zij begonnen als een klassiek klarinet-pianoduo. Zij zochten altijd naar repertoire waarin beide spelers interessante en gelijkwaardige partijen hebben.
“De laatste tijd”, vertelt Marco, “richten we ons met het duo meer op hedendaagse muziek. Ik speel daarbij nu ook basklarinet, en Paolo houdt zich steeds meer bezig met elektronica. We laten stukken voor ons schrijven, ook door ons contact met Gaudeamus, en we zetten projecten op met onze eigen stichting. We treden nog steeds op, minder vaak, maar nu met grotere projecten waar veel voorbereiding in zit, vaak ook interdisciplinair met multimedia.”
Het programma voor Heiloo wordt door omstandigheden een beetje aangepast. Hoe ziet het er nu uit?
“Het belangrijkste stuk staat er nog steeds op. Dat is The Dreams and Prayers of Isaac the Blind, een compositie uit 1994 van Osvaldo Golijov, een Argentijnse componist met joodse roots. Het stuk is gebaseerd op een aantal folk tunes uit het klezmer repertoire. De componist heeft - als ik me niet vergis - intensief samengewerkt met zijn broer die klarinettist was, ook om te onderzoeken wat er allemaal mogelijk was in de taal van de klezmer muziek. Klarinet en viool zijn allebei heel belangrijk in klezmer repertoire. Volksmuziek is een totaal ander genre dan klassieke muziek. Dus je moet echt bestuderen wat je daarin met het instrument kan. Dat voel je, want het stuk is echt heel goed geschreven voor klarinet. Ik speel er bes- en a-klarinet in, en ook basklarinet. Je voelt ook bij de strijkers dat er soms een bepaalde ruwe klank wordt gebruikt. Dat hoort echt bij volksmuziek. Het eind van het stuk is geen cliffhanger zoals in een film, maar het is wel een open einde in de richting van dat wat we niet weten, het ongezegde.”
Acht eeuwen geleden dicteerde de joodse mysticus Isaac de Blinde in de Provence een tekst waarin hij beweerde dat alle dingen en gebeurtenissen in het universum het product zijn van combinaties van de letters van het Hebreeuwse alfabet. De levenslange toewijding van Isaac is volgens Osvaldo Golijov vergelijkbaar met de toewijding waarmee strijkkwartetten en klezmer muzikanten hun vak uitoefenen. In 2002 schreef de componist hier zelf over:
“In hun zoektocht naar iets dat voortkomt uit tastbare elementen maar deze overstijgt, bereiken ze allemaal een staat van gemeenschap. De delen van dit werk klinken voor mij alsof ze zijn geschreven in de drie verschillende talen die het Joodse volk door de geschiedenis heen heeft gesproken. Dit weerspiegelt op de een of andere manier het epische karakter van de compositie. Ik hoor de prelude en het eerste deel, het oudste, in het Aramees; het tweede deel is in het Jiddisch, de rijke en kwetsbare taal van een lange ballingschap; het derde deel en het postludium zijn in religieus Hebreeuws.
De prelude en het eerste deel verkennen tegelijkertijd twee gebeden op verschillende manieren: het kwartet speelt het eerste deel van het centrale gebed van de Hoge Feestdagen, ‘Wij zullen de machtige heiligheid van deze dag in acht nemen …’, terwijl de klarinet de motieven uit ‘Onze Vader, Onze Koning' droomt. Het tweede deel is gebaseerd op 'The Old Klezmer Band', een traditioneel dansdeuntje, dat hier wordt omgeven door contrasterende motieven. Het derde deel werd vóór alle andere geschreven. Het is een instrumentale versie van K'vakarat, een werk dat ik een paar jaar geleden heb geschreven voor het Kronos Quartet en voorzanger Misha Alexandrovich. Dit deel vormt, samen met het postludium, de afsluiting van het gebed dat in het eerste deel open was gelaten.”
Het is een groot stuk van ruim een half uur voor klarinet en strijkkwartet. Dat wordt nu aangevuld met een ander groot stuk voor dezelfde bezetting: het klarinetkwintet opus 115 van Johannes Brahms. Ik vroeg Marco waarom dit stuk voor hem zo speciaal is.
“Brahms heeft veel voor de klarinet geschreven. Twee sonates, een trio en een kwintet. Hij schreef deze stukken ook in zijn latere leven, dus hij was echt al een zeer gerijpte componist toen die muziek ontstond. Naar mijn mening zijn het allemaal meesterstukken. Ik ben erg blij met dit repertoire, en persoonlijk vind ik Brahms ook een heel intelligente componist. Alles wat hij schrijft is enorm doordacht. Daardoor is het zo krachtig. Het is eigenlijk onmogelijk om er niet door meegesleept te worden. En dat geldt voor de uitvoerenden, maar ook voor de luisteraars.”
Extra bijzonder dat we nu twee stukken voor klarinetkwintet gaan horen in Heiloo. Er is niet veel muziek voor deze bezetting.
“In het klassiek repertoire is er het klarinetkwintet van Mozart”, zegt Marco, “en dan is er natuurlijk een klarinetkwintet van Weber. Weber schreef ook nog eens drie klarinetconcerten. En eigenlijk voel ik een sterk verband tussen Weber en Brahms. Weber schreef concerten in f-klein en es –groot. En toen Brahms de klarinetsonates schreef, gebruikte hij diezelfde toonsoorten als een soort eerbetoon voor zijn collega.
We denken natuurlijk aan Brahms als een echte klassieke componist, en terecht, maar ook hij werd sterk beïnvloed door populaire muziek en volksmuziek. Het Adagio, het tweede deel van het Brahms- kwintet is daar een heel goed voorbeeld van. Als je niet weet dat het Brahms is, voel je daarin ook de volksmuziek.
Zo heeft Brahms ook weer een link met de muziek van Golijov. Ik ben heel blij dat ik in Heiloo nog eens het stuk van Golijov kan spelen, en voor mij als klarinettist is het spelen met een strijkkwartet geweldig. Het is de best denkbare combinatie, en je haalt er enorm veel voldoening uit. Ik hoop dat het publiek ervan zal genieten, dat het hun oren opent, en dat ze hun ogen dichtdoen bij Golijov en dat ze genieten van Brahms.”
Bert Honig, 26 maart 2024
Johannes-Passion in kleine bezetting – een gesprek met Roel Stern
door Bert Honig
Eik en Linde is een roemrucht café aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Ik vroeg aan Roel Stern hoe een barokensemble aan die naam komt. “Daar repeteerde het ensemble voor het eerst. In de bovenzaal die nu niet meer bestaat, was in het jaar 2000 ook het allereerste concert van Eik en Linde. Dat weet ik nog erg goed,” vertelt Roel, die zelf traverso in het ensemble speelt. “Toen moest ik de b-klein suite van Bach spelen op een instrument dat ik nog maar net in huis had, heel spannend. De eigenaar van dat café was een fan van ons. Hij zat te stuiteren op de eerste rij bij dat concert, hij vond het helemaal geweldig dat er in zijn café een nieuw orkest ontstond. Op die energie van hem hebben we nog heel lang geteerd. Hij komt nog steeds wel eens luisteren.”
Waar kwam het idee vandaan om dit ensemble op te richten?
“De groep is eigenlijk in de bus ontstaan, toen we op de terugweg waren van een koorbegeleiding met een modern orkest. Er kropen toen wat strijkers bij elkaar die graag eens op oude instrumenten wilden spelen. Ik hoorde dat, en toen dacht ik, daar ga ik eens even bij zitten. En zo is het gekomen, het plan is in de bus gesmeed.”
Met oude instrumenten bedoel je authentieke instrumenten? Zo presenteert het ensemble zich. Wat houdt dat in?
‘’Het zijn de instrumenten die ontstaan zijn in de tijd dat Bach zijn muziek schreef. We speelden vooral muziek uit zijn tijd en een stukje daarna. De instrumenten waren toen in zoverre anders, dat ze veel minder gebouwd waren op volume en draagkracht en evenwicht in hoog-laag en hard-zacht. Een totaal ander uitgangspunt: spelen met wat je hebt. Je hebt een stuk hout, je boort er gaten in en je blaast erop. Daar ga je het mee doen. Heel anders dan de wetenschappelijk uitgewogen en perfect gestemde instrumenten waar we tegenwoordig op spelen. We merkten dat juist de beperkingen van die oude instrumenten muzikaal enorm veel opleveren. Dat je beter snapt waarom de muziek zo geschreven is en beter hoort wat er gebeurt in de muziek. De balans tussen blazers en strijkers, die met moderne instrumenten altijd moeilijk is, is juist veel natuurlijker. Alles valt met die oude instrumenten meteen op z’n plek. Je voelt dat het voor dit instrumentarium is geschreven.”
Als je indertijd naar de eerste uitvoeringen van Bach-cantates met authentieke instrumenten luisterde, was dat heel spannend en baanbrekend, maar er ging nog van alles mis. Nu hoor je dat eigenlijk niet meer, toch?
“Ja, je raakt ook langzamerhand steeds meer thuis op die authentieke instrumenten. Je hoort eigenlijk helemaal niet meer dat het moeilijk is. Je speelt sowieso in een andere stemming, en je bent je ook veel bewuster hoe je alles intoneert dan met moderne instrumenten. De blazers spelen op kopieën van barokinstrumenten. De strijkers spelen op instrumenten die vaak in de bouw wel een beetje gemoderniseerd zijn. Sommige zijn helemaal teruggebouwd naar vroeger. De innerlijke spankracht is wat minder groot gemaakt. De snaarspanning is lager omdat de barokke stemming een halve toon lager is dan die van tegenwoordig. Er wordt op darmsnaren gespeeld, wat heel andere klankmogelijkheden heeft. Kort samengevat: misschien wat minder glanzend, maar veel warmer. Qua mengklank is er ook meer mogelijk. En er worden ook nog eens barokstokken gebruikt, die waren veel lichter. Maar voordat mensen nou denken dat het allemaal erg primitief is: er worden tegenwoordig ook hele goede barokstokken van carbonfiber gemaakt. Strijkers zijn daar vaak heel blij mee, want dat blijkt prima te werken.”
Jullie spelen in een kleine bezetting, maar hoe klein is klein?
“Drie eerste violen, drie tweede violen, twee altviolen, cello en bas en verder wel de complete blazersbezetting en een continuo met een kistorgeltje. Zestien instrumentalisten en zes vocale solisten.”
Maar er is toch ook een koor?
“Ja, er is een aantal jaren geleden een Eik en Linde koor opgericht. De groep wisselt, maar het zijn iedere keer ongeveer twintig goede amateurzangers. Het is een stabiele groep die graag meedoet. We hebben met hen al hele mooie dingen gedaan, waaronder de Matthäus-Passion natuurlijk. Maar is nu ook en plan om aan het eind van het jaar het Weihnachtsoratorium te gaan doen. En als we de tijd van leven hebben, willen we vast ook een keer de Hohe Messe met ze doen. Dit is de eerste uitvoering van de Johannes-Passion met dit eigen koor.”
Wat is jouw favoriet, de Mattheüs of de Johannes?
“Ik heb eigenlijk geen voorkeur, ik vind het allebei stukken op een eenzaam hoog niveau, muzikaal gezien. Ik vind in de Johannes de tekst vaak indrukwekkender. Bijvoorbeeld de uitspraak van Pilatus die zingt Was ist Wahrheit? Dan denk ik ja, dat zijn vragen. Het stuk lijkt wat introverter dan de Mattheüs, maar er zitten van die momenten in waar de tijd helemaal stilstaat. Maar de Mattheüs sleept je enorm mee in het verhaal, heel overrompelend. Ik vind het allebei heel erg goed, maar heel anders om te spelen. Er zijn prachtige aria’s met de sopraan voor de traverso. Zerfliesse mein Herze spelen we met een enkele fluit, maar Ich folge dir gleichfalls doen we met twee fluiten unisono, want dat ligt heel laag, en je kunt eigenlijk nergens ademhalen. Samen ben je dan minder kwetsbaar.”
Wat opvalt is de enorme hoeveelheid drama in het stuk. In Bachs tijd vonden mensen dat soms wel ver gaan, opera in de kerk.
“Bach heeft natuurlijk geen opera’s geschreven, maar hij haalt echt alles uit de kast. Ik weet nog goed dat ik het voor het eerst hoorde en dan dat recitatief waarin het gordijn van de tempel scheurt van boven tot onder. Wat Bach daar dan voor noten opschrijft, dat is in die beide passionen verpletterend. De inhoud lag hem denk ik heel na aan het hart. Er is nog wel eens aan getwijfeld of musici deze moeilijke muziek wel goed konden uitvoeren, maar inmiddels weten we wel dat er echt waanzinnige instrumentalisten in zijn orkest zaten. Dat is wel uitgezocht. Die konden die vreselijk moeilijke partijen echt goed spelen. En toch, hoe moeilijk ook, in Nederland wordt deze muziek nog steeds elk jaar in de passietijd heel vaak uitgevoerd. Dat is niet voor niets.”
De Johannes-Passion eindigt eigenlijk helemaal niet zo droevig. Na het droevig nadenkende slotkoor Ruht wohl, volgt nog het koraal Ach Herr, lass dein lieb Engelein.
“Dat klopt, dan ga je helemaal door de grond in het slotkoor, en dan komt er nog een ongelofelijk open en sereen slotkoraal achteraan. Helemaal in majeur en zo krachtig en troostend. Ik speel deze passionen al sinds de jaren tachtig, maar ik krijg er ieder jaar meer zin in. Het is iedere keer weer zo bijzonder om het te kunnen doen. Het lijkt ook steeds weer anders. Dat voelen mijn medespelers volgens mij net zo. En als het dan ook buiten een beetje naar de lente gaat ruiken en de dagen worden wat langer, is het een bron van hoop.”
Bert Honig, 4 maart 2024